Twee puber-meiden zitten bij elkaar op de kamer met de muziek hard aan. Ze weten wat er gaat komen, het is al een gewoonte, een vast onderdeel van de ‘behandeling’ die ze krijgen in de Jeugdzorg-plus instelling waar ze verblijven. Het duurt inderdaad niet lang of de groepsleider stormt binnen en zet de muziek uit. “Jullie mogen niet samen op de kamer”. “Jij moet nu gelijk naar je eigen kamer”, zegt hij tegen Yvonne. Mischa en Yvonne hebben oogcontact, ze zijn vastbesloten. De groepsleider pakt Yvonne bij de arm, waarop de meiden zich vastklampen aan elkaar. Ze beginnen te gillen. De groepsgenoten in het groepsverblijf volgen alles gespannen. Sommigen zijn woedend, anderen zijn bang. De groepsleider voelt machteloosheid en zegt “Als jullie nu niet luisteren, roep ik assistentie in”.
“Natuurlijk man” daagt Mischa hem uit. “Alleen kan je het toch niet”. Via je portofoon vraagt de groepsleider om assistentie en vanuit de andere groepen komen volgens de procedure zeven groepsleiders aansnellen. De meiden worden ruw uit elkaar getrokken en gaan ieder naar de isoleerruimte. Daarbij worden pijnprikkels volgens de methode Fysiek Mentale Training (FMT) gebruikt om hun verzet te breken. De groepsleiders hebben deze methode geleerd om zich te kunnen verdedigen als zij aangevallen worden. Ze hebben daarnaast ook geleerd om problemen zonder geweld op te lossen volgens de methode verbindend gezag (geweldloos verzet). Ze geven echter de voorkeur aan de FMT als offensieve techniek.
Er komen regelmatig misstanden in de jeugdzorg in het nieuws, vaak betreft het de residentiële jeugdzorg en Jeugdzorg-plus, waar kinderen wonen in combinatie met behandeld worden. Jeugdzorg-plus is gesloten variant. Maar ook in de jeugd-beschermingsketen in het algemeen gaat veel mis. Ouders en kinderen voelen zich regelmatig geïntimideerd en onvoldoende gehoord door hulpverlener. Ze hebben het idee dat hulpverleners vooral met elkaar praten over de ouders en het kind in plaats van een dialoog aangaan met de kinderen en hun ouders. De doorlopende kritiek roept verontwaardiging op bij de professionals die er werken. Hulpverleners ervaren zichzelf als slachtoffer en gaan in de verdediging. Dit gaat ten koste van het vooropstellen van de belangen van kind en ouders en veroorzaakt een vooringenomenheid bij de betrokken hulpverleners. Hierdoor voelen ouders en jongeren zich niet voldoende gehoord en gerespecteerd door hulpverleners en dat gaat weer ten koste van het vertrouwen in de geboden hulp. De hulpverleners gaan zichzelf en elkaar beschermen, het gaat dan niet meer primair om de zorg voor jongeren.
Helaas werkt het systeem van toezicht onvoldoende. De toegewezen jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling identificeert zich vaak meer met de hulpverleners van de instelling waar een jongere verblijft, dan met het kind en de ouders. Jeugdbeschermer en groepsleiders begrijpen elkaars taal, ze deden wellicht dezelfde opleiding, kennen elkaar mogelijk privé en hebben elkaar ook in de toekomst nodig. Van de kinderrechter verwachten de ouders ook weinig, omdat die volgens hun vooral afgaat op het verhaal van de jeugdbeschermer.
De Inspectie geeft herhaaldelijk niet thuis en lijkt vooral te handelen met het idee dat de gesloten jeugdzorg-plus niet mag omvallen. Uiteindelijk is de gemeente verantwoordelijk voor de kwaliteit, maar wethouders en raadsleden hebben slechts in uitzondering voldoende deskundigheid op dit gebied. Wel financieren en verantwoordelijk zijn, maar onvoldoende deskundigheid is geen gelukkige combinatie. En ook zij denken te weten dat zonder jeugdzorg-plus instelling de problemen onoplosbaar worden. Dat je een niet weerbaar kind niet in de groep moet plaatsen met jongeren met grensoverschrijdend gedrag gaat hun boven de pet.
Gedrag van mensen staat niet op zichzelf, is niet onafhankelijk van het gedrag van anderen. Het idee dat je als hulpverleners vooral reageert op het lastige gedrag van de cliënt is een perspectief. Er lijkt in de jeugdzorg-plus geen perspectief te zijn dat gedrag altijd voortkomt uit wederkerigheid. De hulpverlener lijkt zichzelf veelal buiten te sluiten in de wederkerigheid en het gedrag van het kind te zien als iets op zichzelf staand.
Op diverse plaatsen in de jeugdzorg-plus heeft dit tot misstanden geleid, zoals gebruik maken van pijnprikkels, op de grond drukken, been- en armklemmen, voor straf in de isoleer smijten, kleineren, niet meer naar school of naar huis mogen. De leiding deed dit vaak niet omdat ze zelf fysiek aangevallen werden, maar om het gedrag te corrigeren. Dit mag dus niet. Dat weten ze. Dat weet de Inspectie, dat weet de jeugdbeschermer, dat weet de kinderrechter, de psychiater, de regiebehandelaar, de bestuurder. Opvallend is dat bij al deze misstanden er zelden of nooit een jeugdbeschermer/gezinsvoogd, speciaal aangesteld om het onder toezicht staande kind te beschermen, opstaat die zegt ‘wat hier gebeurt kan niet’. Een enkele keer is er een klokkenluider, maar die wordt vaak al snel gedwongen ergens anders naar werk te zoeken.
Het is nu te vaak overleven in de jeugdzorg-plus. Overleven wordt gekenmerkt door partijvorming, strijden en zorgen dat je de baas blijft. Het kind worden als grensoverschrijdend ervaren. Oppositioneel gedrag wordt als vaststaand kenmerk gezien van de ander, als absolute eigenschap, in plaats van een kenmerk van de relatie. Professionals gaan ervan uit dat de diagnostiek feiten blootlegt, maar diagnoses kunnen ook gezien worden als verhalen over interacties. Het kind gedragsgestoord noemen is een eerste stap richting beenklem en isolatie.
Pijnprikkels toedienen, dat is gedragsgestoord. Dat is ons perspectief. Diagnoses worden vastgesteld vanuit een bepaald perspectief, ze beschrijven niet wat er gebeurt. Diagnoses zijn oordelen die het relationele gebeuren ontkennen. Diagnoses zijn dienstbaar om een afstand te creëren tussen hulpverlener en het kind. Hoe meer strijd er is, hoe meer een diagnose als wapen gebruikt kan gaan worden. De hulpverlener probeert zichzelf buiten haakjes te plaatsen bij de conflicten en de ander wordt geframed.
Probeer elkaar weer als medemens te zien. Zelfonderzoek is niet bedoeld om jezelf te veroordelen en jezelf in een slachtoffer-positie te geloven. Het gaat erom in contact te komen met de motiverende kracht achter je beroepskeuze. Wat was ooit het motief om in de hulpverlening te willen werken?
En wat betreft Yvonne en Mischa: de muziek (te) hard aanzetten is normaal, bij elkaar op de kamer zitten is normaal, opvoeders uitdagen en jennen is normaal. En in ons perspectief is het wel gedragsgestoord om met acht man op twee meiden te duiken, ze pijn te doen en ze in de isoleer te dwingen. Ze wonen daar, ze kunnen niet weg, het is geen keuze.
Luuk Mur ( 1952) is psycholoog en heeft een drietal boeken geschreven over de door hemzelf ontwikkelde hulpverleningsmethode communitysupport. Hij is lid van de Dzogchen Community Nederland. Dzogchen is een vorm van Tibetaans boeddhisme waarbij veel belang wordt gehecht aan de ontwikkeling van individueel bewustzijn. Bij deze traditie streeft men naar non-dualiteit van het bewustzijn. Mensen zijn zich niet alleen bewust ( je weet dat je dit leest), maar je kunt je ook bewust zijn van dit eerste bewustzijn. Dit meta-bewustzijn wordt ‘gewaarzijn’ genoemd.
Marga de Groot zegt
Lees ook bijgaande link
https://sociaalweb.nl/nieuws/dwangmaatregelen-die-nooit-mogen-getuigenissen-van-jongeren-en-medewerkers/