Maha-Gosinga-Sutta MN 32 (1)
In een mooie maanbeschenen nacht komt een aantal oudere leerlingen van de Boeddha in een damarbos bijeen en zij bespreken de vraag aan welk soort monnik het bos zijn luister zou kunnen ontlenen. Eens verbleef de Verhevene in het Gosinga park, aan de rand van het damarbos met vele zeer bekende oudere leerlingen onder wie de eerwaarden Sariputta, Mahamoggallana, Mahakassapa, Anuruddha, Revata en Ananda.
Toen dan, toen de eerwaarde Mahamoggallana tegen de avond uit zijn meditatie opgestaan was, ging hij naar de eerwaarde Mahakassapa toe. Bij hem aangekomen sprak hij tot hem: “Kom, vriend Kassapa, laten we naar de eerwaarde Sariputta gaan om over de leer te horen.” “Goed, vriend”, antwoordde de eerwaarde Mahakassapa hem instemmend. Toen dan gingen de eerwaarden Mahamoggallana, Mahakassapa en Anuruddha naar de eerwaarde Sariputta toe om over de Leer de horen.
Daarop spreekt Ananda tot Revata:
“Die goede mannen zijn op weg naar de eerwaarde Sariputta om daar over de Leer te horen. Laten ook wij naar de eerwaarde Sariputta gaan.” “Goed, vriend”, antwoordde de eerwaarde Revata instemmend.
De eerwaarde Sariputta, die de eerwaarden al van verre zag aankomen, sprak tot de eerwaarde Ananda: “Welkom aan de eerwaarde Ananda, de verzorger van de Verhevene, die altijd in zijn nabijheid verkeert! De nacht is maanbeschenen, de damarbomen staan alle in volle bloei, het lijkt of er hemelse geuren in de lucht hangen. Aan welk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen?”
Sariputta vraagt vervolgens aan de monniken, beginnend bij Ananda, wat zij persoonlijk als belangrijkste eigenschap voor een monnik beschouwen. Ananda antwoordt:
“Stel, vriend Sariputta, een monnik heeft veel geleerd, onthoudt wat hij geleerd heeft, bewaart wat hij geleerd heeft. Leringen die goed zijn in het begin, goed in het midden zijn, goed aan het einde zijn en die het volledig zuivere heilige leven met de juiste betekenis en met de juiste formulering in al zijn volheid verkondigen. Zulke leringen heeft hij geleerd, onthouden, met de stem gerepeteerd, met de geest onderzocht; goed met visie doordrongen. Hij onderricht de Leer aan de vier groeperingen [monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen] met afgeronde en ononderbroken formuleringen voor het uitroeien van de onbewuste tendenties [zoals hartstocht, afkeer, opinies, twijfel, eigendunk, passie voor het bestaan en onwetendheid]. Aan een dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
Vervolgens stelt Sariputta, Revata dezelfde vraag. Deze antwoordt:
“Stel, vriend Sariputta, een monnik verheugt zich in eenzame meditatie, verblijdt zich erin. Hij is innerlijk toegewijd aan geestesrust, verwaarloost de meditatie niet; is toegerust met helder inzicht en koestert onbewoonde plaatsen. Aan dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
Dan is Anuruddha aan de beurt.
“Stel, vriend Sariputta, een monnik overziet met het zuivere, bovenmenselijke, hemelse oog [dat wil zeggen: in helderziende toestand] duizend werelden. Het is te vergelijken met een man met scherpe blik die op het dak van zijn prachtig paleis is geklommen en neerkijkt op duizend wagenwielen [van strijdwagens; letterlijk: ‘velgcirkels’]. Aan dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
Dan is het de beurt aan de eerwaarde Mahakassapa om zijn mening te geven:
“Stel, vriend Sariputta, een monnik woont zelf in de wildernis en prijst de lof van het wonen in de wildernis. Hij is zelf iemand die van gebedeld voedsel leeft en prijst de lof van het leven van gebedeld voedsel. Hij draagt zelf vodden van een vuilnishoop en hij prijst de lof van het dragen van vodden van een vuilnishoop. Hij draagt zelf drie gewaden en prijst de lof van het dragen van drie gewaden. Hij heeft zelf weinig wensen en prijst de lof van het hebben van weinig wensen. Hij is zelf tevreden en prijst de lof van tevredenheid. Hij leeft zelf in afzondering en prijst de lof van het leven in afzondering. Hij leeft zelf buiten de maatschappij en prijst de lof van het leven buiten de maatschappij. Hij is zelf energiek en prijst de lof van het opwekken van energie. Hij is zelf volmaakt in zedelijk gedrag en prijst de lof van volmaaktheid in zedelijk gedrag. Hij is zelf volmaakt in concentratie en prijst de lof van volmaaktheid in concentratie. Hij is zelf volmaakt in inzicht en prijst de lof van volmaaktheid in inzicht. Hij bezit zelf bevrijding en prijst de lof van het bezitten van bevrijding. Hij bezit zelf het kennende schouwen van bevrijding en prijst de lof van het bezitten van het kennende schouwen van bevrijding. Aan dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
De volgende die Sariputta’s vraag beantwoordt is Mahamoggallana:
Stel, vriend Sariputta, dat twee monniken gewikkeld zijn in een gesprek over de systematiek van de Leer. [=‘abhidhamma’. Hier kan niet de Abhidhamma als derde pitaka van de Canon bedoeld zijn daar deze pas lang na de dood van de Boeddha gecomponeerd werd. Watanabe (1983) komt op grond van een studie van het gebruik van het woord abhidhamma in de Suttapitaka tot de conclusie dat reeds Boeddha’s directe leerlingen het begrip abhidhamma gebruikten in hun poging om de dhamma’s te definiëren, analyseren en classificeren en hun onderlinge relaties te verkennen] Zij stellen elkaar vragen en de aan elkaar gestelde vragen beantwoorden zij. Zij raken niet vermoeid en hun Dhamma-gesprek ontrolt zich. Aan een dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
Toen dan sprak de eerwaarde Mahamoggallana tot de eerwaarde Sariputta: “Vriend Sariputta, wij allen hebben geantwoord op grond van eigen inspiratie. Laten wij dan nu de eerwaarde Sariputta dezelfde vraag stellen.”
Sariputta antwoordt:
“Stel, vriend Moggallana, dat een monnik macht uitoefent over zijn geest en hij niet in de macht is van zijn geest. In de meditatietoestand waarin hij ’s ochtends wenst te verblijven, daarin verblijft hij ’s ochtends. In de meditatietoestand waarin hij ’s middags wenst te verblijven, daarin verblijft hij ’s middags. In de meditatietoestand waarin hij ’s avonds wenst te verblijven, daarin verblijft hij ’s avonds. Het is te vergelijken met een koning of een minister die een kist vol kleren in verscheidene kleuren heeft. Het stel kleren dat hij ’s ochtends wenst aan te trekken, dat trekt hij ’s ochtends aan. Het stel kleren dat hij ’s middags wenst aan te trekken, dat trekt hij ’s middags aan. Het stel kleren dat hij ’s avonds wenst aan te trekken, dat trekt hij ’s avonds aan. Net zo is het gesteld met de monnik die macht uitoefent over zijn geest. Aan een dergelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.”
Allen hebben geantwoord ‘op grond van eigen inspiratie’; je zou kunnen zeggen ‘uit eigen ervaring’. Ieder beschrijft wat hij op zijn pad als belangrijk vindt.
Voor Ananda is dit het horen, onthouden, herhalen en met de geest doorgronden van de Leer, gevolgd door het onderwijzen en doorgeven ervan.
Revata prijst de eenzame meditatie, het toegewijd zijn aan geestesrust en het toegerust zijn met helder inzicht.
Voor Anuruddha is het overzien van duizend werelden met zijn bovenmenselijk oog [helderziendheid wordt als één van de, door een gerealiseerd persoon, ontwikkelde gaven genoemd] van belang.
Mahakassapa geeft waarschijnlijk het meest complete en voor de hand liggend antwoord: iemand die in afzondering, van gebedeld voedsel leeft; met weinig tevreden is, energiek is, een volmaakt zedelijk gedrag heeft, volmaakt inzicht heeft en het kennend schouwen van bevrijding bezit.
Voor Mahamoggallana zijn de gesprekken over de systematiek van de Leer [abhidhamma] dan weer het voornaamste.
En Sariputta, tenslotte, prijst de monnik die macht uitoefent over zijn eigen geest en naar believen in de door hem gewenste meditatietoestand [jhana] verblijft.
Zoals het hooggerealiseerde monniken betaamt ontstaat er geen discussie over wie nu wel of niet gelijk heeft [het koesteren van opinies wordt door de Verhevene als onheilzaam beschouwd].
“Toen dan sprak de eerwaarde Sariputta de volgende woorden tot die eerwaarden: “Wij allen hebben geantwoord op grond van eigen inspiratie. Komt, vrienden, laten wij naar de Verhevene gaan en hem deze zaak voorleggen. Zoals de Verhevene ons zal antwoorden, zo zullen wij het onthouden.”
De anderen stemmen toe en samen gaan ze naar de Boeddha. Bij hem aangekomen groeten ze hem eerbiedig, zetten zich terzijde neer en vertellen wat er die avond door de oudere monniken [thera’s] werd besproken. Elk van de diverse antwoorden wordt door de Boeddha goedgekeurd en de Verhevene verklaart dat zij voldoen aan de beschrijving van een ideale monnik.
Hierop zei de eerwaarde Sariputta het volgende tot de Verhevene: “Wie nu, Heer, heeft het best gesproken?”
“Sariputta, jullie hebben allen goed gesproken, ieder op zijn manier. Maar hoort nu ook van mij aan welk soort monnik het Gosinga park zijn luister zou kunnen ontlenen.”
En dan vat de Boeddha in één krachtige zin het pad dat leidt tot ontwaken samen:
“Stel dat een monnik, teruggekomen van de bedelronde, na het eten, gaat zitten met gekruiste benen, zijn lichaam recht overeind houdend, zijn aandacht richtend op zijn directe omgeving en denkt: “Ik zal deze houding niet verbreken, totdat mijn geest door niet meer te hechten bevrijd zal worden van de mentale vergiften”
Aan een degelijk soort monnik zou het Gosinga park zijn luister kunnen ontlenen.
Zo sprak de Verhevene. Die eerwaarden waren verrukt en verheugden zich over wat de Verhevene gezegd had.