In de kakafonie van het boeddhisme heeft iedereen gelijk binnen zijn eigen paradigma
In een boze droom zit ik in de put, om precies te zijn: in een boeddhistische echoput. Het is hierbinnen leeg, er is op de bodem nauwelijks ruimte om te zitten.
Van bovenaf roepen mensen in de put. Ik hoor ze zich verlustigen in de weerkaatsing van hun mantra’s.
Al die flarden van verhaallijnen brengen mij echter in verwarring. ‘Precies hier en nu, als niets lukt, wat doe je dan?’ Een levensechte koan. Dat is dus waarom ik in de put zit.
Logica
Verhaallijnen, altijd die verhaallijnen, tot vervelens toe herhaald. De prins die vrouw en kind verlaat. Skandha’s. Voorwaardelijk ontstaan. Achtvoudig Pad. Vorm is leegte. Mediteren. Bodhidharma. Sila. Boeddhanatuur. Bodhisattva. Oorspronkelijke verlichting. Nembutsu.
Anderen noemen het verklaringsmodellen, weer anderen mythes. ‘Mythe is de zingeving aan het totaal der werkelijkheid’. Een zinnetje van de universiteit, ik meen van de filosoof Bernard Delfgaauw. Voor mythe kun je ook invullen ‘paradigma’, een eigentijdser woord.
In de kakafonie van het boeddhisme heeft iedereen gelijk binnen zijn eigen paradigma. Geen unieke situatie. Iedere religie bestaat uit een kluwen van tradities, losjes gegroepeerd rond een in de loop der tijd tot bochels vergroeid geraamte van opvattingen. Overal is de innerlijke logica ver te zoeken.
Niets werkt. Dus wat te doen?
Erfzonde
De mythe van de Boeddha: er gaat iets fout, maar dat kan zich herstellen. Wat er fout gaat, is dat mensen zich vereenzelvigen met een gespleten beeld van de werkelijkheid. Het recept: oefening, want oefening baart kunst: de kunst van onbaatzuchtig leven.
Ooit hoop ik nog eens iemand tegen te komen die kan uitleggen waarom precies er in de boeddhistische mythe een breuklijn dwars door de menselijke conditie heen loopt. Wat verklaart toch dat mensen überhaupt in de fout kunnen gaan? Het rad van de karma mag dan van oudsher al draaien, maar waarom zijn mensen van nature verdeeld tegen de harmonie van de kosmische orde als deze een en ongedeeld is?
De boeddhistische erfzonde is van een andere herkomst dan de christelijke, maar de mens lijkt in de mythe van het boeddhisme toch ook voorbestemd tot een soort zondeval. En de Boeddha mag dan geen middelaar zijn van Godswege, maar een middelaar is hij wel, een die eveneens de mensen de weg wijst naar het heil.
Mediteren is ontzelvigen, een oefening die telkens weer een horizon van haalbaarheid verleent aan het pad naar onbaatzuchtigheid. Maar als onheilzaam en heilzaam gegeven zijn in dezelfde kosmische orde, hoe is het dan ooit mogelijk dat alle levende wezens tegelijk het één volledig transformeren tot het ander? Stuiten we hier niet op de grenzen van de mythe? Onthult boeddhistische moraliteit zich dus in de grond niet als utopisch wensdenken?
Verdwaasd
De echo’s weerkaatsen nu in een gekmakende opeenvolging. Ik hoor mezelf op de toppen van mijn longen schreeuwen tegen het geluid van mijn dharma-demonen: “Stil, stil, stil!” Mijn stem vermengd met het koor van mantra’s van boven, het maakt het alleen maar erger.
Waarom toch is mensen de logos gegeven wanneer deze ten onder moet gaan in de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Dit is geen zitten zo. Tegen de putwand zak ik weg in een verdwaasd half-bewustzijn, uitgeput door de knagende vertwijfeling.
Waarom, in jezusnaam, in een put en niet ‘gewoon’ als een vlinder in een bronzen klok waar je, wanneer je je laat gaan, tenminste nog uit kunt vallen? Terwijl ik verder afglijd van de roetsjbaan naar ik weet niet welke gemoedstoestand, zie ik in een flits de hoofden van Friedrich Nietzsche en Albert Camus aan me voorbijtrekken. De ondoorgrondelijke wegen van het voorwaardelijk ontstaan brengen hen voor mijn geestesoog samen in het gezelschap van Oom Gautama.
Ontwaken is ver weg. Ik weet niet of ik het wil. Ik weet niet of ik wel kan willen wat ik wil of niet wil. Ik weet het even niet meer, maar dan ook echt: helemaal niet meer.