‘Als jonge vrouw van 22 jaar, met mijn eerste kind van een half jaar oud, begon mijn leven in 1935 op de eerste etage van een woning in de Hildegardisstraat 29b in het Oude Noorden van Rotterdam. Ik had het er ineens naar mijn zin. Het was ook wel gewoon stads waar het huis stond, maar ik hoorde ook een haan kraaien. En aangezien mijn wortels via mijn voorouders bij het leven op het platteland lagen, vond ik dat een herkenning.
Twee jaar later werd mijn tweede dochter geboren. Het was in 1937, in de crisistijd. Het leven was niet gemakkelijk, maar wie gezegd zou hebben dat drie jaar later het wel zeer onaangenaam zou worden, had ik niet geloofd. Toch, in 1940, stond ik met mijn twee dochtertjes en mijn man, ook de buurvrouw was er bij, in de gang achter de voordeur te schuilen. Het was mei 1940, voorjaar. We dachten dat we elk moment moesten vluchten, want het oorlogsgeweld was losgebarsten. Ik was hoogzwanger. Af en toe ging ik naar boven, naar de woning, om iets te halen. Ik herinner mij dat daar ook jodium bij was. Waarom? Ik was bang dat ik dat zou missen, binnen veertien dagen zou mijn derde kind geboren worden.
Het was veertien mei, vroeg in de middag. Onze mooie, oude stad Rotterdam werd gebombardeerd door de Duitsers. Meneer Hitler wilde de hele wereld hebben. De deur van het oude huis ging heen en weer door het geweld van de inslaande bommen, op onder meer het centrum en Kralingen, maar bleef gesloten. Mijn oudste dochtertje huilde erg, ze was vreselijk bang van het geluid van de explosies en het gejank van duikende vliegtuigen. Haar kleine zusje zei: ‘Stil maar, het zijn allemaal stofzuigers’. Het geweld bedaarde na een tijdje en we gingen weer naar boven. Even later kwamen mijn ouders, die ook in het Oude Noorden woonden, naar ons toe. Gelukkig waren ze ongedeerd. We waren blij elkaar te zien. De hele stad leek in brand te staan. De mensen die niet waren omgekomen, vluchtten de stad uit. Velen waren in enkele uren alles kwijt. Bezittingen maar ook familie. Ook een zus van mijn vader en haar man, Alie en Toon Coerver, waren met hun dochter door bommen geraakt en gestorven. Het meisje was zwanger. Zoon Wim zag hoe zijn moeder als een fakkel brandde, maar kon haar niet redden.
Op 28 mei, veertien dagen later op hetzelfde uur van het bombardement, werd mijn eerste zoon geboren. Zijn vader was in de stad aan het puinruimen, dus die was er niet bij. Mijn opa, Marten Johannes, die in Beekbergen woonde, kwam naar Rotterdam, op kraamvisite. Zijn dochter, schoonzoon en kleindochter waren er helaas niet meer. Met zoveel anderen zijn ze omgekomen door de bommen en later de brand, die alles verwoestte wat er nog over was. Opa werd geconfronteerd met immens verdriet en ook de blijdschap over een nieuw leven.
Wij woonden met ons gezin op de eerste etage van het pand in de Hildegardisstraat. Boven ons woonde nog een gezin. Onze buurvrouw was in de oorlog naar familie in Brabant gegaan maar de kostganger, meneer De K. was achtergebleven. Die man had een jonge kennis ontmoet, Piet G., die bij hem in was getrokken. Samen hadden ze in de oorlogstijd de spullen van de buurvrouw verkwanseld voor eten. Dat was op de een of andere manier misgegaan. En net voor de bevrijding heeft G. de oude meneer De K. met een hakbijl de schedel ingeslagen. Het lichaam heeft weken in de woning gelegen, tot het begon te ruiken. De dader was spoorloos, maar op een dag zag ik hem op straat lopen. Ik heb toen een politieagent gewaarschuwd. Hij is gepakt, heeft bekend en is veroordeeld.
In maart 1946 is mijn tweede zoon geboren. Er was een geboortegolf. Aan alles was gebrek. Ik kreeg een distributiebon voor zes luiers: drie gewone en drie vierkante lapjes. Die noemden we Amerikaanse luiers. Ik kon voor mijn zoon een kinderwagen van geperst papier kunnen kopen. In 1948 werd mijn derde zoon geboren en twee jaar later mijn derde dochter.
Toen werd ons huis wel erg klein. En ben ik er werk van gaan maken om een grotere woning te huren. Er werd ons een eengezinswoning in Overschie aangeboden. Na afscheid van onze buren te hebben genomen, verlieten we in augustus 1954 het Oude Noorden. Het vertrek viel mij niet mee, ik huilde. Misschien het huis ook. We hebben samen heel wat beleefd.’