In de hymne van Rahulabhadra spreken we Prajnaparamita aan als een jij. We personifiëren haar.
Personificatie wil zeggen dat levenloze dingen of abstracties worden voorgesteld als levende wezens. We doen dit heel vaak, zelfs als we zeggen ‘de zon komt op’ personifiëren we haar. In werkelijkheid doet de zon helemaal niets. Een verwante term is antropomorfisme, menselijke eigenschappen en intenties worden toegeschreven aan niet-menselijke wezens. De Britse woordkunstenaar en fantasy auteur, Terry Pratchett, doet het dubbel op en spreekt graag over antropomorfe personificatie. In zijn fantasiewereld, de Discworld (inderdaad, een platte schijf), speelt hij ongegeneerd met wetenschappelijke, filosofische, maatschappelijke en ethische thema’s, door ze in een menselijke gedaante te personifiëren.
Uiteraard in de gedaante van een skelet, met een zwarte kapmantel en een zeis. Hij rijdt op een wit paard, Binky. Voorheen was ook zijn paard een skelet, maar daar is hij van afgestapt omdat het te vaak uiteen viel. De Dood is een zachtaardige man die mateloos verontwaardigd kan zijn door onrecht, bij voorbeeld als hij in een waterput een nest door mensen verdronken katjes aantreft. Hij heeft ook een kleindochter, Susan.
Een van de leuke dingen aan de Discworld is dat er na de dood precies datgene gebeurt waar je voorheen in geloofde. De abt van een klooster moet tegen heug en meug voor de tachtigste keer reïncarneren. Een barbaar gaat naar een soort walhalla, zoals hij het zich altijd al voorgesteld had. Een van de zeldzame momenten waar de Dood in verwarring komt is als hij de ziel komt ophalen van iemand die blijkt daar zijn hele leven nooit over nagedacht te hebben. Zelf is de Dood natuurlijk onsterfelijk.
Niemand gelooft aan het bestaan van de Dood in deze gedaante, maar niemand twijfelt aan het bestaan van de dood. Die ambivalentie speelt Pratchett meesterlijk en met een groot gevoel voor humor uit.
In de wetenschap wordt antropomorfisme gezien als een onzuivere manier van denken, als een denkfout zelfs. Dat belet de bioloog Richard Dawkins niet om zijn bekendste boek ‘The Selfish Gene’ te noemen. Genen zijn stukjes DNA die in onze celkernen gerepliceerd worden en zij hebben geen gevoelens of intenties. Zij kunnen niet egoïstisch of altruïstisch zijn. Dat zijn antropomorfe termen.
Ik raad u aan de TED video te zien waar Susan Blackmore een lezing houdt over genen en memen. Memen zijn stukjes informatie die door onze hersenen gerepliceerd worden. Zij is een fantastische verhalenvertelster. Het moet een feest zijn voor haar kinderen of kleinkinderen als ze ‘Roodkapje en de Wolf’ vertelt. In haar lezing danst en springt ze op het podium en personifieert ze de zelfzuchtige genen en memen die nietsontziend alles doen om zich van onze celkernen en hersenen meester te maken en zich te kunnen vermenigvuldigen. Als zij in haar verhaal de principes van natuurlijke selectie uitlegt vraagt ze aan het publiek: ‘En wat is het mooiste woord in deze zin?’ Ze stelt haar vraag op dezelfde toon waarop ze haar kleinkinderen zou vragen: ‘En wat zei de Boze Wolf toen?’ Het mooiste woord blijkt ‘moeten’ te zijn. Het is griezelig en onontkoombaar. Het publiek kijkt gebiologeerd toe.
Zij doet niet anders dan wat sjamanen en verhalenvertellers in alle culturen altijd al gedaan hebben. Op deze manier zijn de mythen van de mensen verteld en de grote epen als de Mahabharata en de Ilias. Het is science fiction op zijn puurst. Zij voert op zich heel interessante wetenschappelijke concepten op als acteurs in een thriller. Alleen, anders dan Pratchett stelt zij haar verhaal niet voor als fictie maar als wetenschap. Daar begint het schoentje te wringen.
De kracht van personificatie als stijlfiguur is dat ze kan spreken over onze relatie tot het gegeven, over hoe we ons tot het gegeven verhouden. Een gen is een interessant wetenschappelijk concept, maar wat doen we als we het voorstellen als ‘selfish’? Stel je voor een boek met als titel ‘The selfish husband’. (Of ‘The selfish wife’, kies maar.) Het voegt er meteen een emotionele en relationele waarde aan toe. Op zich is daar niets mis mee. Wetenschap zou enkel kleurloze data opleveren als we dat niet deden. Maar de emotionele interpretatie voorstellen als wetenschappelijk feit is een brug te ver.
Personifiëren zit ook in het Aziatische boeddhisme ingebakken. Overal zien we beelden. Toen twee Chinese monniken de Mahakaruna Chan bij ons kwamen bezoeken verbaasden ze zich over de afwezigheid van grote boeddhabeelden. Het semitische verbod op beeldenverering zit er bij ons nog steeds diep in. Maar deze beelden zijn geen afgoden maar personificaties. Dit laat ons toe er ons toe te verhouden.
In China is het een groot feest. Iedereen mag aanschuiven en er een kopje water over gieten. Het lijkt op het eerste zicht ridicuul. Maar het gebaar drukt een relatie van zorg uit. Stel je voor dat we het hoofd van het beeldje ritueel zouden afhakken. Dat zou een heel andere relatie uitdrukken en cultiveren. Stel dat een maffiabaas heel devoot het ritueel van het wassen uitvoert. We zouden dat wellicht schijnheilig vinden. Maar misschien doet het gebaar van zorg hem even aarzelen als hij zijn volgende afrekening plant. Misschien redt het iemands leven.
Welke relatie spreekt uit de hymne van Rahulabhadra als we de wijsheid voorbij alle wijsheid als een jij aanspreken? We begroeten haar en noemen haar ‘een moeder die tot leven baart en voeden blijft en steeds in liefde koestert’. Enkele jaren geleden kreeg ik een ontroerende en voor mij verrassende brief van iemand die de mindfulnesstraining gevolgd had. Ze schreef me dat het haar een ‘moedergevoel’ gegeven had. Ze had een moeilijke harde jeugd gehad, waarin ze veel liefde tekortgekomen was. Bij het mediteren had ze voor de eerste keer in haar leven iets ervaren wat ze omschreef als ‘moedergevoel’. Zonder ooit van Rahulabhadra en zijn hymne gehoord te hebben drukte ze dezelfde intuïtie uit, als ‘een moeder die tot leven baart en voeden blijft en steeds in liefde koestert’. Een diep besef van een jij die ‘verschijnt als liefde, als genade schenkend.’
Dat is wat we cultiveren als we deze tekst zingen en de wijsheid voorbij alle wijsheid als een jij aanspreken: een thuiskomen, een ontdekken van liefde, mededogen, van genade, die leven geeft en koestert. Het is geen fantasie. Het geeft uitdrukking aan wat we ook ontdekken en cultiveren in onze meditatiepraktijk. Het is wat we meenemen naar huis, wat ons helpt om mens te zijn en ons met mededogen te verhouden tot de wereld en de mensen om ons heen.
In een van Pratchetts boeken krijgt een criminele mastermind de opdracht van de Auditors (demonen die het niet kunnen hebben dat mensen tot voelen van emoties in staat zijn) om de ‘Hogfather’ (de lokale versie van de Kerstman of Sinterklaas) te ontvoeren. ‘Want als de Hogfather niet tijdig zijn pakjes aflevert zal de zon nooit meer opkomen’. Het is de aanleiding voor een complexe, hilarische en spannende zoektocht.
Aan het eind, nadat alles goed afgelopen is, ontspint zich een discussie tussen Susan en haar opa de Dood.
‘Waarom heb je hem gered?’ vraagt Susan.
ANDERS ZOU DE ZON NIET MEER OPGEKOMEN ZIJN, antwoordt de Dood, die overigens enkel in hoofdletters spreekt.
‘Kom nou, je verwacht toch niet dat ik dat geloof. Dat is een astronomisch feit.’
DE ZON ZOU NIET MEER OPGEKOMEN ZIJN
‘Wat zou er dan wel gebeurd zijn?’
EEN GROTE GASACHTIGE VUURBAL ZOU DE WERELD VERLICHT HEBBEN, MEER NIET
Als we geen verhalen maken leven we in een universum waar de zon nooit meer opkomt. Dan rest er ons alleen een betekenisloze vuurbal, geen zon die leven geeft of vernietigt, die ons koestert of verschroeit. Met onze verhalen creëren we de wereld waarin we leven. Welke verhalen gaan we maken? Verhalen van een wereld waarin we welkom zijn of verhalen van een wereld die ons ten gronde richt? Verhalen van mensen vol van mededogen of verhalen van meedogenloosheid en grenzeloze hebzucht? Welke bril willen we opzetten? Het is een grote verantwoordelijkheid.