Vanaf mijn zestiende ben ik op zoek geweest naar een fundamenteel antwoord op de onvrede in mijn bestaan. In mijn geval had dat met vrijheid te maken, al had ik geen idee wat voor vrijheid. Mij is nooit de liefde voor een beroep bijgebracht, alle leraren en mijn ouders ten spijt. Voor mij was werk loonslaaf zijn en ik kwam al snel tot de conclusie dat het leven niet was bedoeld om elke dag met een lunchpakket naar een fabriek of kantoor te sjokken, kortom ik koos voor vrijheid.Vanaf mijn zeventiende was ik een drop-out en nu beschouw ik dat als de beste beslissing die ik ooit genomen heb.
Ik had alle tijd om mijzelf te ontplooien en te ontwikkelen. Maar tot wat? Ik had het geluk dat een huis kraken net in opkomst was, onderdak was geen probleem en aan personen met dezelfde opvatting geen gebrek. De I Ching, het Tibetaanse dodenboek, tarotkaarten en andere hocus pocusliteratuur waren ruimschoots voor handen en de roep om verdieping, inzicht, honger naar de dharma waren ruimschoots aanwezig. Maar wat was mijn drijfveer, wat wilde ik met die vrijheid? Sommigen waren in de veronderstelling dat kapitaal vrijheid verschafte. Andere geloofden in kennis of status, maar uiteindelijk werden ze slaaf van hun streven naar vrijheid. Ik denk dat ik voor de minst verslavende vorm had gekozen, gewoon vrij zijn zonder er naar te streven, maar toch… Ja, er liepen voldoende goeroes rond die je de afgrond in stuurden. Het ideaal was in die tijd een goeroe in India zoeken. Warm gemaakt door hen die teruggekeerd waren uit het Verre Oosten volgde je ook de hasjiesj-trail via Europa en Midden-Oosten naar India. In die tijd waren hindoeïsme, jainisme, boeddhisme en sikhisme een pot nat, alles uit India was goed. Het klimaat was geweldig en zorgde ervoor dat je gewoon buiten kon slapen, samen met de sadhu’s en andere heilige vogels die India bevolkten.
We werden door de bevolking van eten voorzien en leerden van de sadhu’s onder het roepen van ‘Ke Bam Bam Bhole Shankar’ hoe je een chillum moest roken. Maar in een schaars helder moment kom je tot de ontdekking dat de sadhu ook maar een simpele gelukszoeker is die in de shit (hasjiesj) is blijven steken. Er word je verteld dat je voor spiritualiteit hoger de Ganges moet volgen naar Rishikesh of Dehradu. Een Engelse juffrouw neemt me mee naar een yoga-school, op een hoge troon zit een dikke Indiër die tegen mij zegt, ‘Your feet are dirty.’ Dus je denkt, ik ben nog niet hoog genoeg de Ganges op gegaan en je gaat prompt de verkeerde kant: op richting Kathmandu om na enige tijd ‘freak street’ met zijn hasjiesjwinkeltjes, de sadhu’s, Krishna en de rijst met kerrie te laten voor wat het is en gewoon weer op zoek naar friet met mayonaise.
Een illusie armer ga je op zoek naar een nieuwe om het grote gapende gat weer op te vullen. En via een lieve vriendin kom je in het ‘Kushi Institute’, een macrobiotisch centrum in Amsterdam terecht. Ik moet jullie vertellen, ik ben van het type ’spring maar gelijk in het diepe’, niet eerst voorzichtig voelen of het water niet te koud is, gewoon ‘gaan met die banaan’, wacht even…, moeten jullie mij serieus nemen? Ja zeker, vooroordelen, vasthoudendheid, en zekerheid geven geen enkel inzicht- laat staan ruimte of vrijheid. Bij zo’n geesteshouding is intuïtie onontbeerlijk om bij de geringste twijfel er weer uit te springen en de boel als een paar versleten schoenen weer achter te laten. Het Kushi-instituut was een goede leerschool, ze geloofden wat ze predikten zonder dubbele bodems, agenda’s, enz., er was een open ‘what you see is what you get’ cultuur. Maar ja, het spook van de commercie lijft je in, of draait je de nek om. Het Kushi-instituut werd in stukken gehakt, een paar Mannawinkels overleefden de slag. Maar goed, macrobiotisch onkruid vergaat niet, en een paar honderd meter van de Achtergracht verrees aan de Weteringschans weer een nieuw ‘Kushi-instituut’.
Helaas was ik in die tussentijd alweer naar Leiden verhuist. Ik kwam in een kunstenaarskolonie terecht, waar het contact met iemand uit mijn jeugd zich verdiepte, Kees…Kees was kunstenaar met een autoriteit, iemand die uit twee persoonlijkheden bestond: een bohemien met status, waarvan ik hoofdzakelijk de bohemienne kant kende. Ik leerde hem kennen toen ik dertien was, hij woonde op een oud binnenvaartschip en ik had een zeilbootje vlakbij zijn schip liggen. Kees was vijftien jaar ouder, dus het contact was toen niet diepgaand. Dat werd anders toen ik in de kunstenaarskolonie kwam wonen. Kees was met zenmeditatie begonnen bij een leerling van Prabhasa Roshi, en inmiddels had ik mijn zoektocht aan de wilgen gehangen.
Kees schreef haiku’s schilderde enso’s, kalligrafeerde Japanse karakters en zwaaide met een Japanse boog. De reden dat hij met zen was begonnen kwam voort uit kiespijn, en toen ik enig lichamelijk ongemak vertoonde, (ik geloof dat dat toen een flinke griep was) adviseerde Kees mij om zenmeditatie te gaan doen. Hij kende een leuke juffrouw die in een kapelleke van Franciscaner monniken meditatielessen gaf. En hoe intuïtie een mens in de steek kan laten… meditatie tegen griep… Ja ja geloof je dat zelf? Vraag me niet hoe of waarom ik bij die juffrouw van die zenmeditatie terecht ben gekomen, maar op een gegeven moment zat ik op een zwart kussentje tussen oudere dames en een bejaarde heer in een Franciscaner kapelleke. Op dat kussentje zitten dat ging nog wel, maar de juffrouw sloeg op een klein gongetje, overhandigde ons een A4tje met de volgende tekst:
Kan-ji-zai bo-satsu, gyô jin han-nya ha-ra-mit-ta ji, shô-ken go-on kai kû, do is-sai ku-yaku. Sha-ri-shi, shiki fu-i kû, kû fu-i shiki, shiki soku-ze kû, kû soku-ze shiki, ju-sô-gyô-shiki, yaku-bu nyo-ze. Sha-ri-shi, ze-sho-hô kû-sô, fu-shô fu-metsu, fu-ku fu-jô, fu-zô fu-gen, ze-ko kû-chû, mu-shiki mu-ju-sô-gyô-shiki. Mu-gen-ni-bi-zes-shin-ni, mu-shiki-shô-kô-mi-soku-hô, mu-gen-kai nai-shi mu-i-shiki-kai. Mu-mu-myô yaku mu-mu-myô-jin, nai-shi mu-rô-shi, yaku mu-rô-shi-jin, mu-ku-shû-metsu-dô, mu-chi yaku mu-toku, i mu-sho-tok[u] ko. Bo-dai-sat-ta, e han-nya ha-ra-mit-ta ko, shin mu-kei-ge, mu-kei-ge ko, mu-u-ku-fu, on-ri is-sai ten-dô mu-sô, ku-gyô ne-han, san-ze sho-butsu, e han-nya ha-ra-mit-ta ko, toku a-noku-ta-ra sam-myaku-sam-bo-dai. Ko chi han-nya ha-ra-mit-ta, ze dai-jin-shu, ze dai-myô-shu, ze mu-jô-shu, ze mu-tô-dô-shu, nô jo is-sai ku, shin-jitsu fu-ko, ko setsu han-nya ha-ra-mit-ta shu soku, setsu shu watsu gya-tei gya-tei, ha-ra-gya-tei, hara-sô-gya-tei, bo-ji so-waka. Han-nya shin-gyô.
Vervolgens moesten wij in een slakkengang rondjes lopen onder het uitspreken van de onbegrijpelijke klanken die op het A4tje stonden. Ik had in mijn leven al veel rare religieuze ceremonies gezien, maar meedoen aan een dergelijk ritueel als dit… Schuw keek ik om mij heen waar iedereen op zijn of haar geitenwolsokken vol overtuiging aan het ritueel meedeed. En wat mij er toen toe bewogen had? De lieve juffrouw, de autoriteit van Kees, de sociale cohesie van de groep? Mijn gedachte was ‘ze doen allemaal zo gek, waarom niet’, en ik deed vol overgave mee. Na nog twee keer zitten en een keer rare klanken chanten stond ik weer buiten op straat.Maar wel anders dan toen ik naar binnen ging, ik voelde mij geweldig, alsof ik de hele stad in mijn zak had, alles was helder fris en nieuw. Ik kwam kennissen tegen die mij gedag zeiden en langs hun neus weg ook nog zeiden dat ik er zo goed uit zag. Ik wijdde het allemaal aan de zenmeditatie en niet aan het feit dat ik simpelweg mijn vooroordelen los had kunnen laten, maar wie zal het zeggen?
Had ik hier mijn leraar gevonden? Welnee, ze liet mij in de steek, ze had een vriendje in Amsterdam gevonden. Maar ze had wel mijn dharma-honger aangewakkerd, als een ezel die de wortel achterna loopt die de koetsier hem voorhoudt volgde ik het illusionaire boeddhapad naar inzicht en verlichting. Omdat de zenjuffrouw zich in een relatie had gestort en geen tijd voor onderricht meer had begon ik zelf maar een zenschooltje. De opening ervan was geweldig, alle goeroes uit de stad waren aanwezig en staken geveinsde veren in mijn achterste. De volgende dag zou mijn schooltje open gaan, het regende pijpenstelen en ja, er kwam zowaar iemand schuilen voor de regen. Ik goot hem vol met groene thee en even later kwam er een sceptische geïnteresseerde die allerlei vragen stelde waar ik geen antwoord op had.
Jullie hadden al begrepen dat ik een type ben van ‘als het niks is, of wordt stop dan een andere illusie in het grote gat wat in de mand gevallen is’. En vond mijzelf terug op een zeilbootje in de Middellandse zee. Mijn zeilbootje ligt in de in de haven van Alicante. In een boekwinkeltje vind ik een boekje over zenboeddhisme waar een cassettebandje bij zit en zo kom er achter dat er een Japanse zenmeester in Madrid woont. De desillusie is groot: de Japanse zenmeester is dood en heeft er ook nooit gewoond. Er woonde een doodgewone Spanjaard met een Franse vriendin die Dokuso en Mireille heetten en ooit les van de zenmeester hadden gehad. In de Spaanse villa waar ze woonden hadden ze een zentempeltje gebouwd waar ik mijn intrek in mocht nemen. Het was een Spartaans gebeuren en toen er een beroep op mijn toewijding werd gedaan heb ik het gelaten heb voor wat het was.
Ik zocht vrijheid, onvervalste werkelijke vrijheid, en toewijding was voor mij gebondenheid, slavernij. Voor mij was vrijheid de situatie meester zijn, de touwtjes in handen hebben, toewijding was slaaf van de omstandigheden zijn en dat had niets met zenboeddhisme te maken. Nog geen maand later wandel ik in Obama een klooster in waar een vriendelijk (oud) Japannertje vraagt of mijn ouders nog leven, hoeveel broers en zusters ik had, hoelang ik al in Japan was, of ik een comfortabele reis had gehad. Hij vroeg of ik een kopje thee wilde en of het ook koud was in Holland, en wat voor werk ik deed. Zijn verbazing was groot toen ik hem zei dat ik een flierefluiter zonder werk was. Na ongeveer een uurtje vroeg hij: ‘Waarom ben je hier gekomen?’ Ik maakte hem duidelijk dat ik wilde komen mediteren. Zijn gezicht lichtte op en gebaarde naar een monnik. ‘Hij zal je vertellen hoe het moet.’ Ik werd meegetroond naar de meditatiehal waar de monnik mij in het voorportaal op een kussentje plantte. Na een minuut of veertig begon ik het voorportaal op en neer te lopen, om vervolgens maar weer op het kussentje te gaan zitten. Na ongeveer vijf uur in het voorportaal te hebben gebivakkeerd kwamen er allerlei figuren naar de meditatiehal. Even later sloeg iemand op een bel en toen was het veertig minuten stil.
Kortom, om kwart over negen in de avond komt de monnik die mij op het kussentje gezet had, duizend verontschuldigingen uitend dat hij mij totaal vergeten was, maar hij had wel mijn bed opgemaakt. Na verloop van tijd kwam ik erachter dat ik hier best op mijn plaats was. Er werd niet om toewijding gevraagd, geen vervelende klusjes, eten, liedjes zingen voor het Boeddhabeeld en mediteren. Tot er iets begon te knagen, ik was niks, ja een rare buitenlander die niks voorstelde. Ik vroeg de monnik die het badwater opstookte ‘Kan ik wat doen, kan ik helpen?’ Hij keek wazig dwars door mij heen en gooide nog een blok hout op het vuur. Een week of wat later stond er een bedeltocht op het programma. Dit was alleen voorbehouden aan monniken, maar deze kleinigheid was mij ontgaan. Een monnik had gezegd dat hij nog een monnikspij over had en dat ik die wel aan kon en dat ik even moest vragen of ik mee mocht. Voor mij was de abt onbenaderbaar, althans, telkens als ik iets aan hem wilde vragen kreeg ik het gevoel dat ik hem stoorde, dat mijn vraag onbenullig was, hij stond voor mij op een ongenaakbaar voetstuk.
Maar nu had ik de kans om op te klimmen in de kloosterhiërarchie, met de echte monniken mee op bedeltocht. De abt zat in het zonnetje op de trap voor de tempel gewoon te niksen. Ik ben vier keer voor de tempel langsgelopen eer ik hem durfde aan te spreken. Toen ik uiteindelijk de moed had verzameld en hem vroeg of ik mee op bedeltocht mocht vroeg hij ‘Heb je daar de kleren voor?’ Ik vertelde hem dat ik een pij kon lenen, ‘Oké, laat maar zien’, toen ik in vol ornaat terug kwam zei hij ‘Ja maar zo kun je niet mee je hebt geen handschoenen.’ Nou ja,… handschoenen…, het zijn een soort lapjes die je polsen en een stukje van de bovenkant van je handen bedekken. Maar ik ben niet voor een gat te vangen, aan de monnik gevraagd heb je nog een paar handschoenen. Hij had helaas maar één paar, ik vroeg mag ik ze lenen dan kopieer ik ze, verbaasd overhandigde hij de handschoenen.
Terwijl ik van een oud laken bezig was de handschoenen na te maken kwam de abt voorbij met het bezoek dat zojuist in het klooster was gearriveerd. Dat was een delegatie van zenmeesters uit de omgeving. Onze abt sprak hen in voor mij onverstaanbaar Japans toe. Ze staken hun bewondering niet onder stoelen of banken en ik voelde mij vier etages stijgen in de kloosterhiërarchie. Om mijzelf enkele dagen later terug te vinden op het plaveisel van mijn hiërarchische illusie. Ik vraag mijzelf af: ‘Wat doe ik hier?’ en sta op het punt om de hele zaak maar weer los te laten. De hoofdmonnik komt naar mij toe met de mededeling dat ik de kok moet gaan helpen. Dat was in elk geval iets, het was warm in de keuken maar het was weer een truc om veren in mijn achterste te steken. Naar believen werd mijn ego opgeblazen als een mooie glanzende ballon, om even later als een onbeduidend rubber flubbertje achteloos in de speelgoedla van de ontwaakte te belanden. Toen mijn leraar mij als dief betrapte met de gestolen stukken vrijheid nog in mijn handen zei hij: ‘I can give you what you have stolen, but if you give it to me you will get a treasure’. Nou maak er maar chocola van, ik had geen idee wat hij bedoelde.
En zo verstreken weken, maanden , jaren van hard werken poetsen en boenen. Om alle spinrag en stofnesten uit de spiegelzaal van mijn hoofd te poetsen, op zoek naar vrijheid, maar niets anders dan een steeds helderder en groter ego tegen te komen. Er gebeurde van alles waardoor ik verleid werd om het in mijn rugzak te steken. De Japanse monniken waren meesters in het overtreffen en superieur zijn aan de ‘Gajin’-monniken, de kloostercompetitie en hiërarchie werd als standaard voor de spiegel gebruikt.
Er bestaat een film ‘Silent Flute’, waarin een zoeker naar inzicht zijn taak vervult en hem dan een leerstoel word aangeboden. De zittende abt smeekt hem om de plek aan te nemen zodat hij met pensioen kan gaan.
Arme Roshi Sama, ik geef het je te doen als abt van een klooster vol hebzuchtige monniken die je duidelijk moet maken dat er niets te verkrijgen valt. En als ze dan tot inzicht komen jou de scherven van de stuk geslagen spiegel geven en vertrekken.
Als je de poort van het Japanse klooster Bukkoku-Ji doorgaat vertoef je niet meer in deze wereld, het is als een witte vlek op de kaart, wie er binnen gaat vindt alleen nog maar scherven van het beloofde land. Vrijheid is de houvast aan de spiegel van je ziel.
Piet Nusteleijn zegt
Zeshin, met deze tekst geef je ons jouw spiegel-scherven.
Het was een hele mooie grote spiegel.
We zien ons “zelf” in een spiegel en wanneer je er op de een of andere manier doorheen komt, weet je wat je als mens bent.
Je bent Vrijheid.
Bedankt voor je verhaal. Met groet.