‘Voortreffelijk, heer Ānanda, voortreffelijk, heer Ānanda! Het is alsof iemand wat omvergeworpen was weer overeind heeft gezet, wat verborgen was onthuld heeft, iemand die verdwaald was de weg heeft gewezen en een olielamp in de duisternis heeft gebracht, zodat zij die ogen hebben vormen kunnen zien. Evenzo heeft de heer Ānanda op veel velerlei wijzen de Dhamma verkondigt. Daarom, heer Ānanda, neem ik mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de Dhamma en tot de gemeenschap van monniken; laat de heer Ānanda mij vanaf vandaag voor de rest van mijn leven als lekenvolgeling beschouwen die zijn toevlucht genomen heeft.’ (Dīgha Nikāya blz. 215)
Bovenstaand citaat komt met enkele variaties verschillende malen voor in de Pāli Canon, het is een soort standaardpassage. Het geeft echter wel goed weer hoe de toevlucht in het oude boeddhisme plaatsvond. Iemand wordt eerst bekeerd, dat wil zeggen op andere gedachten gebracht, door een goede en duidelijke uitleg. Dit inzicht opent een nieuw perspectief op de wereld. Om dit te consolideren wordt het bevestigd met een soort ritueel, namelijk het uitspreken van het vertrouwen in de boeddha, de leer en de gemeenschap. Op deze wijze is het nemen van toevlucht in het oude boeddhisme dus een rituele bevestiging van een bekering die vooraf heeft plaatsgevonden.
De toevlucht als ritueel
‘In de traditie van het boeddhisme is het doel van het nemen van toevlucht om wakker te worden uit de verwarring en jezelf te verbinden met waakzaamheid. Toevlucht nemen is een kwestie van betrokkenheid en aanvaarding en tegelijkertijd van openheid en vrijheid. Door het nemen van de gelofte van toevlucht verplichten we onszelf tot vrijheid.’ (‘In the Buddhist tradition, the purpose of taking refuge is to awaken from confusion and associate oneself with wakefulness. Taking refuge is a matter of commitment and acceptance and, at the same time, of openness and freedom. By taking the refuge vow we commit ourselves to freedom.’ alle vertalingen zijn van de auteur).
Dit schreef de Tibetaans boeddhistische leraar Chögyam Trungpa Rinpoche in het boek ‘The heart of the Buddha’. Als we zijn uitleg vergelijken met de toevlucht zoals deze beschreven wordt in de Pāli Canon, dan zien we dat de volgorde er volledig is omgekeerd. De toevlucht is een ritueel geworden dat wordt gebruikt als een middel om iets tot stand te brengen. Wat tot stand wordt gebracht is geen bekering, maar een verplichting, die wordt opgevat als een feit, een stand van zaken in de wereld. Het is als een huwelijk of een doop, iets dat een feit creëert dat niet meer genegeerd kan worden. Dit wordt even verderop bevestigd:
‘De bedoeling van het nemen van de toevlucht, van een vluchteling worden, is je gehechtheid aan fundamentele zekerheid op te geven. Wat we moeten opgeven is ons gevoel van een thuishaven te hebben, hetgeen sowieso een illusie is.’ (‘The point of becoming a refugee is to give up our attachment to basic security. We have to give up our sense of home ground, which is illusory anyway.’)
Blijkbaar wordt het opgeven van onzekerheid bewerkstelligd door het ritueel, maar hoe is dit mogelijk? Als die zekerheid een illusie is, dan valt er niets op te geven. Om in te zien dat de zekerheid een illusie is, is er een bekering nodig, geen verplichting. Het ritueel is bovendien juist bedacht om wel degelijk zekerheid te geven, want volgens de Pāli Canon beschermt het tegen een lagere wedergeboorte. Bovendien is zij ontstaan uit de innerlijke overtuiging dat de leer van de Boeddha de juiste is, dat is het wel degelijk een zekerheid. Hoe kun je toevlucht nemen en een verplichting aangaan als je er niet zeker van bent dat het goed is?
‘De praktijk van het nemen van toevlucht in deBoeddha, de leer en de gemeenschap is meer dan een zaak van doctrine of ritueel: je wordt fysiek geïnfecteerd met de verplichting tot de leer van de Boeddha; het boeddhisme wordt in je systeem geïnstalleerd. Op dat punt gaat de energie, de kracht en de inzegening van fundamentele gezondheid die in de afstamming heeft bestaan gedurende 2500 jaar, in een ononderbroken lijn en beoefening sinds de tijd van de Boeddha, je systeem binnen en je wordt eindelijk een volwassene volger van de leer van de Boeddha. Op dat moment ben je levende toekomstige Boeddha.’ (‘The discipline of taking refuge in the Buddha, the dharma, and the sangha is something more than a doctrinal or ritual thing: you are being physically infected with commitment to the buddhadharma; Buddhism is transmitted into your system. At that particular point, the energy, the power, and the blessing of basic sanity that has existed in the lineage for twenty-five hundred years, in an unbroken tradition and discipline from the time of Buddha, enters your system, and you finally become a full-fledged follower of buddhadharma. You are a living future buddha at that point’.) Dit is een krasse uitspraak, vooral als ze gedaan wordt door iemand die het boek ‘Cutting through Spiritual Materialism’ heeft geschreven.
Met ‘spiritueel materialisme’ bedoelt Trungpa het verzamelen van religieuze methodes alsof ze een verrijking zijn voor je zelfgevoel, ter meerdere glorie of vermaak. ‘We hebben een antiekwinkel ingericht en iedereen vindt het prachtig, denken we. Maar eigenlijk is het niet veel meer dan een verzameling rotzooi’, vat Kees Moerbeek het samen in zijn boekbespreking van 15-04-2018 in dit blad. Op zich is er niets mis met deze terechtwijzing, maar wat Trungpa veroordeelt is precies wat hij nu zelf aanbiedt als hij het over de toevlucht heeft. Hij zegt namelijk dat dit meer is dan zomaar een ritueel, maar dat het boeddhisme en de verplichting tot boeddhist zijn in je systeem wordt geïnstalleerd. Het wordt dus een bezit of een eigenschap en daarmee iets waarmee je kunt pronken ‘kijk mij eens: ik ben een levende toekomstige boeddha!’ Een soortgelijke opvatting vind je bij veel andere Tibetaanse leraren: er is een rotsvast geloof in de kracht van het ritueel en een minachting voor bekeringen, deze worden gezien als uitingen van voorbijgaande goede bedoelingen. Het ritueel is in hun overtuiging een kracht, het verandert standen van zaken, het maakt bijvoorbeeld je onderbewuste boeddhistisch. Als Trungpa bovendien nog beweert dat dit een traditie van 2500 jaar oud is, dan heeft hij wel wat uit te leggen. Kortom: een groot deel van het boeddhisme zoals het nu wordt beoefend, lijdt aan spiritueel materialisme.
Conclusie
We hebben gezien dat van dit soort spiritueel materialisme in de Pāli Canon nog weinig te merken is. Het was echter wel het vanzelfsprekende uitgangspunt van de Vedische religie, die langzamerhand geheel India veroverde. Het Vedische offer had de kracht om het universum te veranderen en een goed uitgesproken Vedische mantra had de effectiviteit van een natuurwet. In de begintijd spotten de boeddhisten met de Vedische metafysica, een bekend discussiepunt was of het Sanskriet eeuwig was of niet. Nee, zeiden de boeddhisten, want een taal is gemaakt, net als een appeltaart en alles wat wordt gemaakt gaat ooit kapot. Ja, zeiden de brahmanen, want het Sanskriet is de structuur van het universum.
De Boeddha zelf lijkt niet onder de indruk te zijn geweest van de brahmanen met hun hocus pocus. Hij noemde zelfs hun gehechtheid aan rituelen en geloften één van de ketenen (samyojana’s) die een mens aan het wereldse bestaan binden (zie Anguttara Nikāya IV blz. 440, Dīgha Nikāya blz. 419, 697, 713). Bovendien legt hij er in talloze passages de nadruk op dat bevrijding ontstaat door inzicht. Langzamerhand, door de invloed van de vele tot het boeddhisme bekeerde braḥmanan, is het boeddhisme in India gebraḥmaniseerd, met verbasterde Vedische mantra’s en vermomde Vedische goden en rituelen.
Dit boeddhisme werd naar Tibet en China geëxporteerd als het boeddhisme in optima forma. In het Westen heeft men echter dit soort metafysica afgeschaft, weinigen geloven nog in engelen en de gebeden die spontaan werden gedaan in Parijs toen de Notre Dame in brand stond, worden gezien als een uiting van gevoelens en niet als een tovertruc om het vuur te blussen. Wie in het Westen boeddhist wil worden en zijn moet zich behelpen met bekeringen.
Bronnen
Chögyam Trungpa: ‘Cutting through spiritual materialism’ – Shambala, Boulder 1973 (de Nederlandse vertaling is uitgegeven door Servire in 1999)
‘The heart of the Buddha’ – Shambala, Boulder 2010
Jan de Breet, Rob Janssen: ‘Anguttara-Nikāya IV, De verzameling van numeriek geordende leerredes’ – Bodhi 2019
Dīgha-Nikāya, De verzameling van lange leerredes‘ – Asoka, Rotterdam 2001
G.J. Smeets zegt
Erik,
dank voor deze treffende analyse van het Tibetaanse revisionisme van ’toevlucht nemen.’ Het ritueel wordt door de revisionist als voorwaarde voor bekering gepropageerd i.p.v. als bevestiging ervan. En uiteraard is het de lama / rinpoche / tulku zelf die het ritueel organiseert en erin voorgaat. Het is ordinaire theocratische powerplay. Historisch verklaarbaar maar geen excuus voor continuering ervan. Lijkt een beetje op de rituele ‘ontgroening’ van universitaire corpsballen.
De keerzijde is dat die powerplay aantrekkelijk is voor onnozele, autoriteit-gevoelige zielen. Het zal geen toeval zijn dat opvallend veel malversaties & misstanden in het boeddhisme in de Tibetaanse zone van het spectrum voorkomen. En het is geen toeval dat ‘Tibetaanse’ spijt-optanten erkennen dat ze gewoon dom of stom of suf of wanhopig zijn geweest om erin te trappen.
Het misbruik-gedoe in de Tibetaans-boeddhische subcultuur is al decennialang bekend en gerapporteerd. Ongetwijfeld is elke lama / rinpoche / tulku daarvan op de hoogte. En ze betuigen allemaal medeleven met de gedupeerden. Maar bij geen enkele van hen zie ik een initiatief om hun rol in de powerplay op te geven.
Als filosoof ken je wellicht het zogeheten Scheermes van Hanlon: “Schrijf nooit aan kwade opzet toe wat afdoende verklaard kan worden door domheid.” ?