Taede Smedes is een Nederlandse godsdienstfilosoof en theoloog die zich aanvankelijk richtte op het thema ‘geloof en wetenschap’. De voorbije jaren verschoof zijn aandacht echter naar het debat omtrent godsgeloof en atheïsme. In zijn boek ‘God, iets of niets ?’ (2016) behandelt hij nieuwe vormen van geloof en ongeloof zoals het religieuze naturalisme en het christelijke post-theïsme. Op basis daarvan construeert hij in ‘Thuis in de Kosmos’ (2018) zijn eigen visie.
Van nature religieus?
Smedes is er van overtuigd dat de mens van nature religieus is. Alleen herkennen we het niet meer zo omdat religiositeit allerlei nieuwe vormen heeft aangenomen. Voor velen staat religiositeit nog steeds gelijk met het geloof in een theïstisch godsbeeld, dit is “een bovennatuurlijk wezen, dat de wereld van buitenaf regeert, en dat zich om het lot van ieder mens afzonderlijk bekommert.”
Uit sociologisch onderzoek blijkt dat dit geloof langzaam naar de marginaliteit verdwijnt. Zelfs onder de leden van de Protestantse Kerk Nederland is er nog maar nipte meerderheid van 51% die er een theïstisch godsbeeld op na houdt. En onder Nederlandse katholieken vormen ze nog maar een minderheid van 17% (de grootste groep onder de katholieken zijn ietsisten met 46%). Het dualistische schema uit de 19de en 20ste eeuw, traditionele christenen versus atheïsten, is niet langer van toepassing. Deze groepen bestaan natuurlijk nog maar daarnaast blijkt uit een overzicht van sociologisch onderzoek tussen 1996 en 2015 er allerlei nieuwe vormen van geloof en ongeloof zijn ontstaan waar niet altijd een duidelijke lijn in te trekken valt.
Religie omschrijft Smedes als “het geheel van praktijken en overtuigingen die betrekking hebben op een persoonlijk besef van een transcendente dimensie van de werkelijkheid, dat wil zeggen een dimensie die de individuele mens of werkelijkheid als geheel omgeeft en doordringt.”
Die transcendente werkelijkheid kan God, het heilige, het universum of het oneindige worden genoemd. Dit transcendentiebesef zoals Smedes het noemt en het religieuze verlangen dat daar uit voort vloeit is volgens hem onderdeel van de ‘condition humaine’ en dus universeel. Het is te vergelijken met het gevoel voor taal en muziek. Iedereen heeft het, al heeft de ene er meer aanleg voor dan de andere, is er zelfs een kleine groep die er geen enkel gevoel voor heeft en kan het door oefening verder verfijnd worden. Hoe het transcendentiebesef wordt ingevuld verschilt in de geschiedenis en wordt mede bepaald door de cultuur.
Religieus atheïsme en naturalisme
In ‘God, iets of niets ?’ presenteert Smedes de levensbeschouwing van negen religieuze atheïsten en vier religieuze naturalisten.
Religieuze atheïsten zijn “atheïsten met een sterk besef van de intrinsieke zinvolheid van de kosmos en met een besef van transcendentie, in de zin van: een werkelijkheid die de mens als individu of als soort overstijgt en waarin ons bestaan ligt ingebed.”
Als hij het religieuze atheïsme in één zin moeten kenschetsen dan zou Smedes kiezen voor: je thuis voelen in het heelal. Het klassieke atheïsme van Nietzsche tot Richard Dawkins is (filosofisch) nihilistisch. Het leven en de kosmos hebben geen zin. De hele evolutie is een blind en doelloos proces. In het beste geval kan de mens er zin en betekenis aan toevoegen. Religieuze atheïsten menen dat die zin en betekenis intrinsiek aanwezig is en door de mens kan ontdekt worden. Alleen heeft die geen bovennatuurlijke of goddelijke oorsprong. De nadruk ligt op de verwondering en op het mysterie dat men in de kosmos en de natuur kan ervaren. Daarom beschouwen sommige religieuze atheïsten de gehele werkelijkheid als heilig. Drie van de door Smedes behandelde religieuze atheïsten heb ik zelf ook al in DGB besproken: Leo Apostel, André Comte-Sponville, en bovenal Ulrich Libbrecht.
Religieuze naturalisten vormen een onderdeel van het religieuze atheïsme. Het zijn religieuze atheïsten “die zich voor hun zingeving meer richten op de natuur en de natuurwetenschappen.”
Het onderscheid met de religieuze atheïsten is eerder één van accenten en er is dan ook een grote overlapping. Apostel en Libbrecht kunnen evengoed beschouwd worden als religieuze naturalisten. Maar als filosofen (alle door de Smedes behandelde religieuze atheïsten zijn filosofen) is het meer filosofisch uitgewerkt. Het religieus naturalisme gaat minstens terug op het pantheïsme van Spinoza.
Het naturalisme gaat er van uit dat de werkelijkheid zoals we die dagelijks ervaren en door de wetenschap bestudeerd wordt de enige werkelijkheid is. Daarin is geen plaats voor bovennatuurlijke entiteiten als God. Alles kan immers verklaard worden via natuurlijke oorzaken. Dat vanuit de materie via een kosmisch en biologisch evolutie wezens ontstaan zijn die over de kosmos kunnen nadenken is een bron van verwondering. Dit kan op zijn beurt leiden tot een religieuze en spirituele houding tegenover die werkelijkheid. In 2004 werd er een ‘Religious Naturalist Association’ opgericht (http://religious-naturalist-association.org/
De vier religieuze naturalisten die de aandacht van Smedes verdienen zijn de welbekende Albert Einstein, de biologe en voorzitster van de ‘Religious Naturalist Association’ Ursula Goodenough, de astronoom Chet Raymo en de kosmoloog Carl Sagan (1934-1996).
Atheïstisch maar toch religieus
Religieuze naturalisten verwerpen de theïstische God. Eén van hun bezwaren is het antropomorfe karakter van dit godsbeeld. Chet Raymo: ‘Het persoonzijn van God is de memetische nakomeling van menselijke verbeelding. Dus , ja, weg ermee!’
Carl Sagan vindt de bovennatuurlijke god van de westerse theologie gewoon te bekrompen: “Het is een god van een kleine wereld en niet een god van een melkwegstelsel, laat staan van een heelal.”
Toch gebruiken sommigen zoals Albert Einstein en Chet Raymo het woord ‘God’. Bij Raymo kun je uitspraken lezen zoals “De wereld is geladen met de grandeur van God”.
In het geval van Einstein was dat volgens atheïsten als Dawkins enkel een stijlfiguur. Duidelijk verwierp Einstein het bestaan van een persoonlijke god maar hij geloofde wel “in Spinoza’s God die zichzelf openbaart in de geordende harmonie van wat bestaat, niet in een God die zichzelf bezighoudt met het lot en de handelingen van mensen.”
In navolging van Spinoza waren ‘God’ en ‘natuur’ voor Einstein synoniem.
Einstein, Raymo en Ursula Goodenough zijn atheïstisch maar niet anti-religieus. Voor Raymo zijn volgende elementen van belang voor de een renaissance van religie: “kosmische kennis, de macht om goed te doen, besef van het mysterie, een gevoel voor verantwoordelijkheid voor heel de schepping, en een verlangen naar eenheid met het Absolute.”
Voor Goodenough zijn religieuze verhalen verbindende verhalen. Ze verwijst hiervoor naar de herkomst van het woord ‘religie’, met name ‘religare’ of ‘verbinden’. Het verbindende verhaal van het religieus naturalisme noemt ze het ‘Epos van Evolutie’. Dit is het verhaal van de evolutie van de kosmos en van de mens.
Ook voor Raymo functioneert de evolutietheorie als een nieuw epos, een mythisch zingevend verhaal dat de verbondenheid tussen alle mensen en alle andere levende wezens en uiteindelijk de kosmos als geheel blootlegt en beschrijft. Beiden voelen ook verwantschap met de ervaring door mystici van het Goddelijke (Goodenough) en de onkenbare God (Raymo). De mysticus en de wetenschapper aldus Raymo “zoeken de verborgen essentie van de schepping maar kunnen aanvaarden dat ze daarbij op grenzen blijven stoten”.
Voor religieuze naturalisten vormt de ervaring van het mysterie de basis van hun religiositeit. Maar vooraleer ik daar op in ga, sta ik even stil bij wat het ‘Epos van Evolutie’ voor Smedes betekent.
Het Epos van Evolutie
Het verhaal van de mens begint bij de oerknal. Vrijwel onmiddellijk na de oerknal dijde de ruimte razendsnel uit (kosmische inflatie). Na enkele miljarden jaren ontstonden uit de gaswolken de eersten sterren. Sterren fungeren als een soort kosmisch fabrieken die door kernfusie alle elementen (zoals koolstof) produceren die het ontstaan van planeten en nog later het leven op aarde mogelijk maakte.
“Het calcium in onze botten, het ijzer in ons bloed; het komt allemaal uit de sterren. We zijn in de meest letterlijke zin van het woord allen sterrenstof. Onze lichamen getuigen van kosmische processen. Wij belichamen de evolutie van de kosmos”, aldus Smedes in ‘Thuis in de Kosmos’.
Hoe dat leven precies ontstaan is blijft een raadsel, we weten enkel dat er op een bepaald moment eenvoudige eencellige wezens leefden waaruit alle andere levensvormen evolueerden. “Het gras in de tuin, de boom in het bos, de slak op het blad, de spin voor het raam, de zebra’s, giraffen en olifanten op de Afrikaanse savanne… Al het leven komt samen en is aan elkaar verwant door die ene eencellige die ooit, lang geleden, het eerste leven op aarde was. Dat feit alleen al wekt diepe verwondering.”
Biologisch is er volgens Smedes geen reden om te denken dat we belangrijker zijn dan andere wezens: “De evolutie is niet bewust uitgelopen op de mens. Wij zijn niet het hoogtepunt ervan en ook niet het eindpunt. We hadden er ook niet kunnen zijn (…). Het is louter toeval.”
En toch betekent de verschijning van de mens iets bijzonder. Mensen kunnen nadenken over de evolutie van het heelal en het leven op aarde: “In de mens is het universum zich van zichzelf, van zijn eigen bestaan en geschiedenis bewust geworden. (…) Ieder mens draagt het gelaat van de kosmos.”
Toen Smedes kennis maakte met het Epos van Evolutie in de vorm van een academische cursus ontlokte dit bij hem een bijna mystieke ervaring: ”Ineens besefte ik hoe alles met alles samenhing. En ik besefte ook hoe dat alles met mij te maken had. Ik herinner me nog, dat ik na een college over sterren, dezelfde avond tijdens het avondeten ineens besefte dat het metaal waarvan mijn vork gemaakt was, oorspronkelijk in die ster gevormd was. (…) En ik prikte daarmee in stukjes groenten en aardappelen, die gegroeid waren in de vruchtbare bodem van onze thuisplaneet en die allerlei elementen bevatten waarvan de meeste uiteindelijk ook ooit in sterren waren ontstaan. Ik vond en vind dit nog altijd een verbijsterend besef.”
Het Epos kan volgens Smedes een nieuw zingevend universeel verhaal worden waarrond gelovigen, agnosten en ongelovigen een nieuw ‘wij’ kunnen vormen, betrokken op de gemeenschap van alle levende wezens.
Het mysterie en de wetenschap
Ursula Goodenough wijst op de paradox dat de toename van wetenschappelijke kennis het mysterie van het universum niet kleiner maakt. Dat mysterie kunnen we volgens haar op het spoor komen door filosofische vragen als ‘waarom er iets is en niet niets?’ of ‘waar komen de natuurwetten vandaan?’. Dat mysterie wekt verwondering en ontzag. Het mysterie wordt God genoemd maar de voorstellingen die er traditioneel bij horen zijn te mensvormig en te specifiek ingevuld. Te specifieke eigenschappen aan het mysterie toeschrijven onttovert het.
Ook voor Einstein begint religiositeit bij de ervaring van het mysterie: “De mooiste emotie die wij kunnen ervaren, is die van het mysterie. Het is de meest wezenlijke emotie die aan de wieg van alle ware kunst en wetenschap staat (…) Om te beseffen dat er achter alles wat ervaren kan worden, iets is waar we met ons verstand niet bij kunnen, waarvan de schoonheid ons indirect bereikt: dat is religie.”
Hij voelt ontzag voor de menselijke geest die in staat is tot de orde en harmonie van het universum door te dringen en tegelijk nederigheid omwille van de beperking van diezelfde geest om dat de werkelijkheid ultiem ons bevattingsvermogen overstijgt. Raymo zit op dezelfde lijn. De basis van (naturalistische) religie steunt ook voor hem op de verwondering die wordt opgeroepen door zowel onze wetenschappelijke kennis als het besef van de beperktheid ervan. Onze wetenschappelijke kennis is een eiland in een oneindige zee van mysterie. Het eiland van onze kennis mag wel groter worden, de oneindigheid van de zee blijft groter.
Ook de visie Carl Sagan is gelijkaardig. Hij is misschien het meest bekend van de tv-serie Cosmos uit de jaren ’70. Daarin liet hij zien hoe natuurwetenschap kan leiden tot een religieuze ervaring van ontzag. Verbeeldingskracht gekoppeld aan scepsis is noodzakelijk voor wetenschap. Het is de verbeeldingskracht die ons de grenzen van onze kennis doet verleggen en de scepsis die er voor zorgt dat we ons aan de feiten houden.
Wetenschap is voor Sagan een bron van spiritualiteit: “In de ontmoeting met de Natuur roept wetenschap voortdurend een gevoel van eerbied en ontzag op. De handeling van het begrijpen is een viering van samengaan, van vereniging, ook al is het op een bescheiden schaal, met de pracht van de Kosmos (…) Wanneer we onze plaats in een onmetelijkheid van lichtjaren en in het verglijden van eeuwen herkennen, wanneer we de ingewikkeldheid, schoonheid en verfijndheid van het leven begrijpen, dan is dat gevoel van verhevenheid en nederigheid samen, zeker spiritueel te noemen.”
De goden van de traditionele religies houden de mens klein maar zelfs daarvoor hebben we hen niet nodig: we hoeven enkel naar de sterrenhemel te staren.
Eerbied en verbondenheid
Het mysterie bevindt zich in de natuurlijke werkelijkheid, niet er buiten of boven. De kosmos overstijgt wel de mens als individu en als soort. Maar deze ervaring van overstijgen of transcendentie, zo benadrukt Goodenough, slaat op een horizontale transcendentie. Bij een verticale transcendentie bevindt het ‘heilige’ zich bovenaan in de top. Binnen het theïsme is God verheven boven de schepping en ziet de mens zichzelf als de kroon van de schepping. De werkelijkheid is dan hiërarchisch gestructureerd. Bij een horizontale transcendentie is de mens ingeweven in het geheel van de kosmos waaruit hij voortkomt. De gehele natuurlijke werkelijkheid wordt als heilig of sacraal ervaren. Religieuze naturalisten voelen ontzag en eerbied voor de kosmos ‘waarin we zijn ingebed als een foetus in de moederschoot’ zoals Smedes het poëtisch verwoordt. Eerbied volgens Goodenough “is de religieuze emotie die we wordt opgeroepen wanneer we het sacrale ontwaren”.
Het zich thuis voelen in de kosmos gaat gepaard met de ervaring verbonden te zijn met het leven en levende organismen. Uit dit alles vloeit een morele gevoeligheid voor de kwetsbaarheid van het leven en het ecologische evenwicht. Zorgzaamheid, compassie en empathie zijn de morele waarden van het religieus naturalisme, aldus Smedes. Het biedt inspiratie voor een nieuw gemeenschapsgevoel, namelijk de gemeenschap van alle levende wezens. Als dusdanig biedt het ook een antwoord op het nihilisme. Niet door het leveren van tegenargumenten maar door een andere interpretatie van de natuurwetenschappen.
Smedes maakt één kanttekening bij het religieus naturalisme: het lijkt enkel oog te hebben op de positieve aspecten van de natuur (de schoonheid, het overweldigende). De duistere kant, het lijden en de verspilling van organismen die niet voldoende aangepast zijn veroorzaakt door het evolutieproces, krijgt weinig aandacht. Het is deze duistere kant die bij Darwin een geloofscrisis veroorzaakte en welk antwoord het religieus naturalisme daar op te bieden heeft is voor Smedes onduidelijk.
‘Post-theïsme’
De hedendaagse academische theologie is volgens Smedes grotendeels post-theïstisch. Ze heeft het theïsme achter zich gelaten, d.i. het “beeld van een bovennatuurlijke, persoonlijke God die door middel van wonderen met ieder van ons communiceert”.
Traditionele dogma’s en doctrines laat ze links liggen maar vertrekt vanuit de onzekerheid en het lijden van mensen in het concrete leven hier en nu. Het verschil met religieuze atheïsten is dat voor post-theïsten het nog zinvol is om het woord God te gebruiken (al doen sommige religieuze atheïsten en naturalisten dat ook nog). De vraag wat vandaag nog onder God, het heilige en het transcendente kan worden verstaan, beantwoorden post-theïsten verschillend. De invulling daarvan komt bij sommige post-theïsten dicht in de buurt van het religieuze atheïsme. De meeste post-theïsten blijven echter ook expliciet vanuit de christelijke traditie denken waarbinnen ze post-theïstische elementen zoeken. Vooral de christelijke mystiek en apofatische theologie die stellen dat we over God enkel kunnen zeggen wat hij/zij/het niet is, leveren daartoe heel wat inspiratie.
Geloof is voor post-theïsten “een tastend zoeken, met daarbij de acceptatie van twijfel. Geloof is een spanningsvolle dynamiek geworden, een voortdurend heen en weer pendelen tussen geloof en ongeloof.”
Het probleem met het atheïsme voor de post-theïsten is het absolutistische karakter en gebrek aan twijfel: het geeft een definitief antwoord.
Opvallend is dat de 4 post-theïsten die Smedes behandelt geen theologen maar filosofen zijn. Hoewel de uitgangspunten van het post-theïsme me erg aanspreken is dit niet het geval met de concrete uitwerking door de post-theïstische filosofen Gianni Vattimo, Richard Kearney, John Caputo en Theo de Boer die Smedes presenteert. Smedes legt daarbij de vinger precies op de wonde. Post-theïsten willen voorkomen dat hun denken verstard tot systemen. Daarom spelen ze voortdurend met taal en deconstrueren hun eigen ideeën met een ongeremde creativiteit en originaliteit. Maar hun sterkte is tevens hun zwakte.
Smedes: “Post-theïsten vertoeven graag in de ijle hoogtes van de abstractie. Hun denken is moeilijk, af en toe op het ondoorgrondelijke af (…) Maar ook ik kan me niet altijd aan de indruk onttrekken dat het bij post-theïstische denkers soms louter een spel is waarin de knikkers onbelangrijk zijn geworden, een spel omwille van het spelen.” Gianni Vattimo spreekt mij misschien nog het meest aan.
Gianni Vattimo als voorbeeld van post-theïsme
Gianni Vattimo is een Italiaans filosoof die aansluit bij de postmodernistische filosofie. Hij omschrijft zijn filosofie als het ‘zwakke denken’ en als postmetafysisch. Dat staat tegenover het denken in sterke structuren van de traditionele metafysica maar ook het sciëntisme (‘het geloof in de alles-verklarende kracht van de natuurwetenschappen’, aldus Smedes) die een objectivistisch en absolutistisch waarheidsbegrip hanteren. Metafysische denkers beweren aan de hand van een ultiem, hoogste beginsel dat los staat van elke historische context, de werkelijkheid te kennen. Het zwakke denken daarentegen is een tastend denken dat zich bewust is van de voorlopigheid en historiciteit van de waarheid.
Vattimo werd daarbij beïnvloed door Heidegger en Nietzsche die voor hem niet alleen anti-christelijke maar ook anti-metafysische filosofen zijn. Met zijn beroemde uitspraak over ‘de dood van God’ bedoelde Nietzsche niet dat God niet bestond (dat zou een absolute metafysische uitspraak zijn) maar dat er geen laatste of ultieme grondslag is waar we kunnen op terug vallen. De dood van God en de secularisering zijn voor Vattimo positief omdat ze een herontdekking van het christelijke geloof mogelijk maken. Secularisering ziet hij zelfs als onderdeel van de christelijke heilsgeschiedenis.
De mens aldus Vattimo heeft het natuurlijke neiging om een God te ontwerpen naar zijn eigen verlangen. Dan komen we uit bij een absolute, almachtige en transcendente God waar we ook onze verlangens naar wraak en vergelding op kunnen projecteren. De dood van de God van het theïsme maakt opnieuw ruimte voor de God van de bijbel.
Cruciaal daarbij is de idee van ‘kenosis’ of de ‘ontlediging’ van God in de mens Jezus Christus. Met die ontlediging laat God zijn verwantschap met het eindige en de natuur zien. Deze ‘ontlediging van transcendentie’ is volledig: God ‘bestaat’ (in objectieve zin) niet langer ‘daarbuiten’ maar enkel nog als ‘God van het boek’. In Jezus is God niet langer heer maar vriend (Joh 15:15). Met zijn prediking van de ethiek van caritas en geweldloosheid geeft Jezus een nieuwe interpretatie van de verhouding in het Oude Testament tussen God en de mens en tussen de mensen onderling. God verdwijnt uit de geschiedenis maar wordt door de mens levendig gehouden door religieuze verhalen en handelingen en door de ethische praktijk. Consistent met zijn eigen denken erkent Vattimo dat zijn interpretatie geen enkele aanspraak kan maken op de absolute waarheid. Het blijft ook voor hem een zoeken en tasten.
Taede Smedes als post-theïst
In ‘Thuis in de kosmos’ gaat Smedes in op zijn eigen post-theïstische positie. In de bovennatuurlijke God gelooft hij niet meer. Over God kunnen we enkel zeggen wat God niet is. Dit schept een ruimte waarin het heilige zich in de werkelijkheid rondom ons kan manifesteren. In tegenstelling tot atheïsten blijft het woord ‘God’ zinvol omdat het iets uitdrukt wat geen ander woord kan. Zijn “christelijke anker is de drijfveer om uiteindelijk, zoals Jezus ons volgens de evangeliën heeft voorgedaan, de stemlozen een stem te geven en vol te kiezen voor verantwoordelijkheid voor de kwetsbaren, de zwakkeren en voor degenen die lijden, vanuit het besef dat verwantschap en daarmee ook een gevoel van verantwoordelijkheid vanuit het Epos van Evolutie verder strekt dan Homo sapiens alleen.”
Kortom, het betreft alle levende wezens. Als ik het goed begrijp is God voor Smedes een diep ethisch appèl aan de mens. Dit sluit aan bij zijn twee joodse inspiratiebronnen, de Britse rabbijn Jonathan Sacks en de Nederlandse mystica Etty Hillesum (1914-1943).
Voor Jonathan Sacks draait geloof niet om het aanhangen van de juiste overtuigingen maar het verrichten van de juiste handelingen. God aanbidden doe je door andere schepselen te helpen, ook al geloof je niet in God. In de bijbel is er dan ook een beweging naar meer verantwoordelijkheid voor de mens. In de joodse mystiek van de kabbala is het de taak van de mens de wereld heel te maken of te vervolmaken. God heeft een thuis (het universum) gebouwd voor de mens, het is nu de aan de mensheid een thuis te bouwen voor God.
Deze benadering werd sterk uitgewerkt door Etty Hillesum die het traditionele godsbeeld binnenste buiten keerde. In haar gebed richtte ze zich niet tot God ‘daarboven’ maar in haar binnenste. Anders dan gebruikelijk is het niet God die mens ter hulp moet komen maar omgekeerd. God heeft de hulp van de mens nodig. Het beeld van de almachtige en algoede God ging bij Hillesum helemaal op de schop. Aan het lijden kan God ook niet zoveel doen. Het lijden en het kwaad in deze wereld verhelpen is de verantwoordelijkheid van de mens. Hillesum koos er voor niet onder te duiken voor de nazi’s maar om de mensen bij te staan in het Kamp Westerbork waar de nazi’s de Nederlandse joden opsloten om hen naar de vernietigingskampen te transporteren. Etty Hillesum stierf in Auschwitz.
De opdracht om voor God een huis te bouwen komt voor Smedes neer op verantwoordelijkheid nemen voor al het leven op aarde. Dat begint al met kleine gebaren zoals afval oprapen of bewust boodschappen doen. Wanneer we blijven doorgaan zoals nu komen we bij een punt waarbij we de toekomst van onze planeet niet meer zelf in handen hebben en ons lot enkel nog kunnen ondergaan. Dit de keuze waar we nu we staan.
Resonerende levensbeschouwingen
Smedes ziet heel wat raakvlakken tussen het religieus atheïsme en naturalisme en het post-theïsme:
‘Religieus atheïsme en religieus naturalisme is de polarisering met godsgeloof voorbij, en ontdekt nieuwe manieren om het heilige in het leven van alledag en het hier en nu bespreekbaar te maken. Het heeft een bepaald besef van transcendentie als het mens-overstijgende. Post-theïsme op zijn beurt is de polarisering met atheïsme voorbij. Het laat ideeën over een bovennatuurlijke godheid achter zich, en oriënteert zich op geloof als een houding in het hier en nu. Ook post-theïsme probeert het heilige in het leven van alledag bespreekbaar te maken met het oog op het hier en nu. En ook hier blijft een besef van transcendentie sterk aanwezig, zij het niet langer gedacht in termen van het bovennatuurlijke.’
Er zijn dus heel wat aanknopingspunten voor een dialoog. Wanneer de theïstische theologie zich wat meer door het mysterie zou laten raken zou ze ook kunnen aanschuiven aan de gesprekstafel meent Smedes. Belangrijk is wel dat die dialoog de wederzijdse kritiek niet achterwege laat en ook geen synthese nastreeft. Religieuze atheïsten zijn immers geen ‘impliciete godgelovigen’ en post-theïsten geen atheïsten die niet uit de kast durven komen. Het beeld dat Smedes gebruikt is dat van resonantie, twee muzikale tonen die samen klinken zonder dat ze hun eigenheid verliezen. Om Barry White te citeren: ‘Let the music play’.
Bert Aarts zegt
Een prachtig en zeer sterk stuk. Zo goed zelfs dat hetgeen ik er over te vertellen heb grotendeels overstijgt. Hieruit blijkt dat er meer zinnige denkers te zijn die met deze materie bezig zijn. Deze transformatie is niet te stoppen en zal leiden tot een nieuw bewustzijn. Ook dat toeval niet bestaat en dat alles wat tot je overtuigingen behoort eigenlijk aangeleerd is. Wanneer je alle axioma’s los laat kom je pas tot werkelijk inzicht.
G.J. Smeets zegt
“Wanneer je alle axioma’s los laat kom je pas tot werkelijk inzicht.”
Dat mag je hopen.
Overigens staat het vast dat een axioma loslaten alleen lukt nadat het is vastgepakt ;)
Piet Nusteleijn zegt
Een zeer waardevol artikel. Aangeleerd houden we allemaal onze opvattingen er op na. Dit artikel, inzet om het in z’n geheel goed te lezen wordt gevraagd en is nodig, stelt de vraag: wat denk je nu zelf hoe het leven in elkaar steekt.
Dank je wel, dit artikel en de reacties zal ik “opslaan” en later nog eens tot me nemen.
Met groet aan alle zinnige denkers…