Het grenzeloze boezemt ons angst in. Op zoek naar vastigheid in onze voortdurend veranderende werkelijkheid waarin alles onophoudelijk stroomt, verzetten wij ons tegen de gedachte dat de grond onder onze voeten zou kunnen verdwijnen. Want we willen door iets geschraagd worden, ergens bij horen.
Toen Marco van Basten in 1988 een achterover tuimelende Russische doelman met zijn fabuleuze volley verschalkte, sprong ik ontbrand in geëxalteerd enthousiasme op van de bank, alsof ik zelf lid van ‘Oranje’ was. Tot ik ontdekte dat voetbal een van de sterkste identiteitsscheppers is – naast de vaderlandse driekleur, ons koningshuis, onze roemruchte historie op kunstzinnig en waterbouwkundig gebied enzovoort. En een eeuwenlange staatsrechtelijke geschiedenis vormt het sluitstuk in mijn identiteit en, niet op de laatste plaats, landsgrenzen. Alles tezamen maakt mij dat tot Nederlander.
Maar hoe arbitrair is deze vaststelling als ik haar tegen het licht van de geschiedenis houd. Dan komt de aap der relativiteit al gauw uit de mouw. Van volksstam met lieden die door geografische nabijheid en gemeenschappelijke uitdagingen aaneen worden gesmeed en een gemeenschappelijke identiteit door gedeelde tradities, mythen en verhalen hebben, bestuurlijke structuren ontwikkelen, via landjepik hun gebied uitbreiden of door naburig landjepik veroverd territorium verliezen, vervolgens politiek zich organiseren en zich nationaal bewust worden als moderne natie… dat is een proces van eeuwen waarbij de geopolitiek zich van geoculturele grenzen niks aantrekt.
Inmiddels vraag ik mij af of dergelijke identiteit scheppende factoren eigenlijk niet onder de noemer ‘fictie’ geplaatst moeten worden. Wordt niet met iedere historische fictielaag mijn identiteit steeds onontkoombaarder, tot ze als een verstart blok beton, werkelijkheid veinzend, voor mij staat, als een eik, iets werkelijks, terwijl ik me mijn identiteit heb laten aanpraten, door mijn ouders, opvoeders, de tijdgeest, door de media en door de maatschappelijke consensus?
Als ik mij de moeder aller existentiële vragen stel – ‘Wie ben ik?’ – kom ik niet veel verder dan dat ik het resultaat van myriaden spermatozoïden en ontelbare ova ben, die mij zijn voorgegaan. Met verbazing constateer ik dat ik er ben! Want wat had er op weg naar mij niet allemaal mis kunnen gaan. Als wijnrank met intelligente voelsprieten hebben de talloze generaties vóór mij vanuit een voortstuwend oerinstinct evenwel altijd wel ergens houvast gevonden in het evolutionaire proces, dwars tegen volksverhuizingen, oorlogen, natuurcatastrofes, epi- en pandemieën in. Als je het al een waardering kan meegeven, is het leven niet absurd. Het leven is toeval! Maar wel één dat je met de tien vingers van je beide handen moet aangrijpen, ook al kom je nooit achter wie je in wezen bent, omdat je je in een voortdurende herbouwing bevindt, niet alleen fysiek maar ook mentaal.
Sinds Sartre weten wij dat existentie (ontstaan) aan essentie (wezen) voorafgaat. Maar met het diepzinnige concept van shunyata was J.P. – ondanks l’être et le néant – niet bekend: alles wat ontstaat, ontstaat in onderlinge afhankelijkheid (Sanskriet: pratitya-samutpada) en aangezien er helemaal niets is, dat niet afhankelijk bestaat, is er helemaal niets, dat niet leeg is. De filosofische stelregel van het ‘ontstaan in afhankelijkheid’ stamt van Nargarjuna en vormt het kernbegrip van de leerschool van de Middenweg (Madhyamaka) evenals van de prajñaparamita: Alle verschijnselen en wezens zijn leeg en omdat verschijnselen leeg zijn van inherente eigenschappen, worden ze geboren noch vernietigd, zijn ze zuiver noch onzuiver, komen noch gaan ze. Omdat alle wezens onderling bestaan, zijn we niet werkelijk gescheiden van elkaar. De gedachte van ontstaan in afhankelijkheid brengt dus het inzicht met zich mee dat alles met elkaar verbonden is: binnen is buiten en vice versa. Dit wérkelijk beseffen, betekent verlichting en bevrijding van lijden. Dat shunyata de westerling die het liefst in hokjes denkt de stuipen op het lijf jaagt, is, gezien deze bevrijdende uitkomst dus eerder een ijdele, desniettemin storende gedachteruis. Trouwens: is, bovendien, de kwantummechanica die de klassieke mechanica aflost omdat zij het gedag en de waarneming van materie en energie niet langer kan voorspellen casu quo verklaren, niet ongeveer op dezelfde leest geschoeid als pratitya-samutpada uit de tweede eeuw van onze jaartelling?
Bouwen aan je identiteit betekent bouwen aan een fictie, aan lijden, en hoe sterker en grover je eraan bouwt, hoe groter het lijden. Denkt, wie in identiteiten denkt, niet ook inherent dualistisch? Ik en de ander? Wij-zij? Oranje en haar Angstgegner? En wie, tenslotte, zijn volstrekt fictieve culturele en politieke identiteit etaleert, die polariseert, verdeelt, schept chaos en uiteindelijk onnoemlijk groot verdriet en lijden. Flood the zone with shit, tot de zogenaamde alternatieve waarheden omslaan in blanke leugens, onder de handen van meesterpolariseerders Poetin en Netanyahu. Dat zal ze evenwel een zorg zijn, want hun slachtoffers lijden en sterven anoniem, vermorzeld onder het betonpuin van instortende gebouwen – en heel ver van hun bed.
Wat deze en alle overige populisten van onze dagen in hun oren zouden moeten knopen is de derde spraak van dharmachakra, volmaakte spraak (Sanskriet: samyag-vāc). Die gaat over communicatie in elke vorm, inclusief gebaren, ritmes, kleuren, vormen, geluiden en andere uitdrukkingsvormen. Daartoe bekwamen wij ons in gepast en op het juiste moment communiceren, waarheidsgetrouw, beleefd en fatsoenlijk en vanuit een liefdevolle houding. Ordelijk en precies spreken vermijdt leugens, ontkenningen, beledigingen en roddel.
Waar polarisatie op basis van de aanscherping van volstrekt fictieve wij-zij-identiteiten toe kan leiden, is in de Weimar Republiek ruimschoots en overtuigend aangetoond. Iedere politicus die, in plaats van bruggen te bouwen polariseert – van Trump, tot Wilders en Erdoğan – moet weten dat z/hij uiteindelijk met vuur, met mensenlevens speelt.
‘De democratie is de voorlopig laatste fase in een lange reeks, waarlangs de mens zich ontwikkelde van egocentrisch en alleen voor het eigen leven vechtend natuurwezen tot een, dat zich vrijwillig onderschikt aan de eisen van een geordende samenleving’, schreef A.M. de Jong in 1939, drie jaar voordat hij door Nederlandse SS’ers om het leven werd gebracht.
Hoe groter het aantal onmondige burgers in een samenleving hoe groter het draagvlak voor cynische heersersnaturen, die het volk verachten, de democratie steeds weer ondermijnen en van binnenuit uithollen en geloven in het recht van de sterkste. Deze autocraten willen heersen, niet dienen. Zij zijn in de meeste gevallen de voorlopers van fascisme – steevast een tijdelijke, in bloedige Apocalyps uitmondende wanstaltigheid totdat beschaving zich herwint.

Een weerbare democratie bestaat uit mondige burgers, die fundamenteel vrij zijn, zich verzetten tegen elke egomaniakale kudde-identiteit van me first en nepnieuws en elke vorm van propaganda te allen tijde doorzien. Net zo bestaat een barmhartige samenleving uit mensen met empathisch vermogen, die vriendelijk tegenover zichzelf zijn en vriendschap (maitri) met zichzelf hebben gesloten, als voorwaarde en startpunt voor het ontwikkelen van mededogen (karuna) voor anderen. Niets bestaat uit zichzelf waarom alles en iedereen met al het andere verbonden is.
In het boeddhisme representeert de glorieuze knoop (shrivatsa) met zijn lus zonder begin of einde de onderlinge verbondenheid van alle dingen. Vergelijk het met een stoel die je, door één poot vast te pakken, naar je toetrekt: de drie overige volgen onvermijdelijk.
Geef een reactie