Mijn vader was toen hij nog leefde actief in een volkstuinvereniging en uiteraard had hij zelf ook een tuin. Aan het begin van de weg waar het volkstuincomplex gelegen was lag een melkvee-boerderij. Mijn vader voorzag bijna de hele volkstuin van mest die hij per kruiwagen bij de boerderij haalde. Er hing dan ook in het voorjaar een lekker luchtje over het complex.
Tot de bebouwing van de stad oprukte, er werden luxe woningen langs de weg gebouwd. De eerste woningen werden in september opgeleverd en naar goed gebruik bracht mijn moeder groente en bloemen van de tuin naar de nieuwe bewoners. Die waren wat blij met de onbespoten biologische groenten en bloemen, ze kwamen zelfs koffie drinken in het keetje van de tuin wat min of meer als kantine diende. Maar de liefde was van korte duur- toen mijn vader in het voorjaar met kruiwagens vol mest langs de luxe villa’s reed waren de klachten niet van de lucht. Buurtbewoners liepen bij het keetje te hoop om hun beklag over de odeur te doen. Ach ja, mensen halen nu hun onbespoten, milieubewuste groenten bij een bekende grootgrutter, groenten zonder luchtje.
In het vroege voorjaar van ‘86 toog ik naar Japan, naar het klooster Bukkoku-Ji. Na een week of drie stond op het samu schema ‘Shitpatrol’, met er onder een aantal namen waartussen de mijne: Kimura-san was ‘head of the shitpatrol’. De shitpatrol was verantwoordelijk voor het legen van de septic tanks. In het gebied waar het klooster ligt is geen riolering en elk huis heeft een septic tank en het klooster had er meerdere die geleegd moesten worden.
De tanks hadden een smalle opening waardoor met een emmertje aan een lange stok de tank werd leeg geschept in plastic bakken die we aan bamboestokken naar de tuin van het klooster droegen.
Dogo-san was de tuinman, die vertelde ons waar de mest gestort moest worden, en dat spetterde soms een beetje. Het luchtje was wat anders dan wat ik mij van mijn vader herinnerde, dit was dan ook geen koeien- maar menselijke mest, waar om ziekte te voorkomen kalk overheen gestrooid werd. Soms hadden we mest over, maar daar had Dogo-san een goeie oplossing voor. Hij had blauwe plastic 200 liter vaten ingegraven. Als het veld verzadigd was ging het schroefdeksel van het blauwe vat en de lucht die daar af kwam… Dogo-san plachtte te zeggen ‘Stinks as a good housewife’ wat natuurlijk geen compliment voor huisvrouwen is, maar ik heb het over het Japanse achterland in 1986. Heel voorzichtig goten wij de mest van onze plastic bakken in de blauwe tonnen. Als wij klaar waren met ons odeur karwei werden wij gemeden als de pest, wijzelf vonden onze geurigheid wel meevallen; als je een paar uur in die lucht had gewerkt raakte je er aan gewend, maar voor de anderen stonken we als een bunzing.
Tegenwoordig zijn kookprogramma’s erg populair, wel over het algemeen gericht op het publiek uit de villa’s langs het tuinpad van mijn vader. Ze kopen echte boerenkaas, scharreleieren, biologische groenten, slaafvrije chocola en zuurdesembrood in de landwinkel. Het zou voor mijn vader onbetaalbaar zijn, hoe rijk moet je zijn om gezond en milieubewust te leven?
Nog niet zo lang geleden zei iemand dat er urine op de grond van mijn toilet gespetterd was, dat zittend plassen de oplossing was. Volgens mij spettert dat nog meer als je zittend voor je toilet met een boogje in de pot plast, daarbij heb ik een kwaal die bij zeventigjarige mannen hoort. En schoonmaken? Tsja dat gaat ook niet zo heel goed meer en om nou kalk in mijn toilet rond te strooien lijkt mij ook niet zo’n goed idee. Uiteindelijk worden we allemaal krakkemikkelig, en zie er maar mee om te gaan. Ik doe mijn best, ik doe mijn best, maar meer kan ik ook niet, ja…mijn mond dicht houden en hoofdschuddend weglopen, maar dat is gemeen.