Al heel lang bezoek ik in vakanties tempels, moskeeën, kerken, synagogen, piramiden. Of andere heilige plaatsen, of ze nu christelijk, joods, boeddhistisch, islamitisch, ‘heidens’ dat wil zeggen uit de vroegste geschiedenis zijn. Begraafplaatsen maar ook andere plekken. Opgravingen, van bijvoorbeeld mozaïekvloeren uit de Romeinse tijd. Overal waar ik het heilige, het gewijde kan ervaren. Beelden en sferen kan ik ook na jaren nog, oproepen in meditaties. Een van mijn favorieten is Jowo Rinpoche uit de Jokhangtempel in Lhasa.
In 1992 maakte ik een reis door Tibet. Urenlang zat ik in Lhasa in en ook op het dak van de tempel. De Jokhangtempel is gebouwd in 647 door koning Songtsen Gampo. Volgens de legende gooide de koning een ring in de lucht om de plaats van de tempel te bepalen. De ring kwam terecht in een meer, en vervolgens rees als een wonder een stupa omhoog op die plek. Het meer werd gedempt, behalve het midden, dat een vijver in de tempel werd. De tempel is handwerk; ook de recente restauraties worden met de hand gedaan. De tempel kreeg de naam ‘Huis van de Mysteriën’. Op het dak van de tempel staat het beeld van de twee herten aan weerszijden van het dharmawiel, het symbool van de leer van Boeddha. In de tempel staat het beeld van Jowo Sakyamuni of Jowo Rinpoche, het meest vereerde beeld in het Tibetaanse boeddhisme. Deze tempel is ook de meest heilige plaats van Tibet en pelgrims lopen af en aan en laten zich op het plein voor de tempel languit voorover vallen, de ‘prostrations’. Overal staan gebedsmolens en wapperen vlaggen, in de tempel staan beelden met lichtjes van yakboter. Er is in en rond de tempel een intens eerbiedige en gewijde sfeer. Mensen zijn vol overgave aan het bidden en knielen, ze prevelen hun gebeden en schuifelen langs de beelden. Ik sloot me aan in de rij, er stond een trapje bij Jowo Rinpoche, zodat je omhoog en achter het beeld langs kon lopen, er was een wirwar van knielende mensen, van oranje en witte sjaals en mantels, de lichtjes van yakboter stonden overal, het rook naar de brandende boter en ja, naar Tibet, ik voelde me opgenomen in alles.
Jowo Rinpoche glimlacht zo vriendelijk dat zijn gouden gezicht leeft. Over hem worden allerlei legendes verteld. Heel mooi is het verhaal over een eenvoudige pelgrim, Ben uit Kongpo in Kham, die na een lange reis eindelijk in de tempel aankomt. Hij vindt Rinpoche met zijn vriendelijke gezicht onmiddellijk aardig en voor de gezelligheid begint hij van de torma’s, de offerkoekjes te eten die bij het beeld staan. Hij trekt zijn laarzen uit en laat ze bij Rinpoche achter, wanneer hij rondgangen gaat maken. Een bewaker komt langs en is ontsteld over die smerige laarzen bij het beeld. Hij wil ze meenemen maar Rinpoche buigt zich naar hem over en zegt ‘Laat ze maar staan, ik heb beloofd op ze te passen’. Als Ben terugkomt, nodigt hij Rinpoche uit om eens bij hem in Kongpo op bezoek te komen. ‘Dat is goed, ik kom’, zegt Rinpoche. En hij doet het.
Wanneer ik op straat, een eindje voorbij de tempel, de weg vraag aan een oude vrouw, in traditioneel Tibetaans, lange, kleurige kleren en met een donker, verweerd gezicht, merk ik te laat dat ze al lopend aan het mediteren is. Ik geneer me dat ik haar stoor, maar ik zie haar terugkeren van een verre plaats naar nu. Ze kijkt me stralend en hartelijk aan en probeert te begrijpen waar ik heen wil. Geen spoor van ergernis, pure vriendelijkheid. Ik begin te verlangen naar de plaats, waar zij vandaan kwam.