Zalig zijn alle mensen
Zalig zijn de zachtmoedigen, zij maken zich nergens hard voor.
Zalig zijn de overwonnenen, zij hebben niets te verdedigen.
Zalig zijn de rechtelozen, zij hebben niets te claimen.
Zalig zijn de machtelozen, zij doen geen ellebogenwerk.
Zalig zijn de vreedzamen, zij vechten niet voor vrede.
Zalig zijn de nederigen, zij kunnen niet dieper vallen.
Zalig zijn de christenen, zij hebben hun eigen kruis.
Zalig zijn de boeddhisten, zij hebben genoeg aan een vlot.
Zalig zijn de schipbreukelingen, zij hebben genoeg wrakhout.
Zalig zijn de drenkelingen, zij hebben genoeg water.
Zalig zijn de doden, hun laat alles koud.
Zalig zijn de stervenden, zij hebben niets te verliezen.
Zalig zijn de pasgeborenen, zij weten van toeten noch blazen.
Zalig zijn de naaktlopers, zij hebben niets om het lijf.
Zalig zijn de zwervers, zij varen zonder bede.
Zalig zijn de vrijzinnigen, zij bidden zonder richting.
Zalig zijn de doellozen, zij hoeven nergens heen.
Zalig zijn de twijfelaars, zij hebben niets te bewijzen.
Zalig zijn de narren, zij lachen om het rijk.
Zalig zijn de armen, zij lopen op eigen benen.
Zalig zijn de dwazen, zij wijzen niet de weg.
Zalig zijn de slapelozen, zij hebben geen nachtmerries.
Zalig zijn de dromers, zij slapen overal doorheen.
Zalig zijn de blinden, zij zien het verschil niet.
Zalig zijn de doven, zij verstaan geen woord.
Zalig zijn de analfabeten, zij kunnen dit niet lezen.
Deze tekst maakt deel uit van Zalig zijn de armen van geest, een serie over de zaligsprekingen in de Bergrede van Jezus.