Zalig zonder zeden
Zachtmoedigheid, barmhartigheid, reinheid van hart, vreedzaamheid en gerechtigheid zijn voor mij geen deugden, waarden of idealen, zoals in het christendom, het boeddhisme, het jodendom, de islam, het humanisme en het socialisme; maar symptomen, complicaties, ziektewinst, bijvangst van een radicaal niet weten.
Juist waar het fundament onder het denken volledig is weggeslagen, ontstaat een handelswijze die wel wat weg heeft van de moraal die de mensheid zichzelf al sinds mensenheugenis probeert op te leggen.
Zonder forceren, zonder geloften, zonder geboden, zonder stenen tafelen, zonder inquisitie.
Voorbij goed en kwaad, voorbij juist en onjuist, voorbij heilig en zondig, voorbij recht en plicht, voorbij rechtzinnig en vrijzinnig, voorbij beloning en straf, voorbij hemel en hel.
Deze moraal is niet in regels te vangen, want regels behoren nog tot het domein van het weten, de wetten, het streven, het streben, het hebben en het heersen.
De moraal van niet-weten is een moraal zonder mores.
Een lege moraal, zo leeg als de lege leer, maar toch – een moraal.
Of zeg maar gerust dé lege moraal, want waarin zou de ene lege moraal moeten verschillen van de andere?
De arme van geest is naar de maat van zijn geestelijke armoede wellicht overwegend maar beslist niet principieel zachtmoedig, barmhartig, rein van hart, vreedzaam en gerechtig.
Zijn ethiek is aldoor emergent* en blijft hem aldoor onbekend.
Zij is niet de zijne en gaat buiten hem om, net als hijzelf, net als het leven dat hij leeft terwijl het hem leeft.
Hij heeft er geen omkijken naar, en als hij toch eens omkijkt, ziet hij – niets.
De moraal van de arme van geest is niet verankerd in zijn wijsheid, die hij niet heeft, niet in zijn god, die hij niet kent, niet in zijn leegte, die (hij) niet is.
Vandaar dat de arme van geest niemand tot voorbeeld kan zijn – wat mensen er niet van weerhoudt het toch te proberen.
Vandaar dat de arme van geest nergens op aangesproken kan worden – wat mensen er niet van weerhoudt het toch te proberen.
Vandaar dat de arme van geest zichzelf nergens op aan kan spreken – wat hem er niet van weerhoudt het toch te proberen.
Dus pas maar op, beste mensen.
Met die armen van geest weet je het maar nooit.
* Emergentie (‘plotseling opduiken’), lijkt in de wetenschappelijke verklaringspraktijk een eufemisme voor niet-weten, een mom voor het echec van het reductionisme.
Zo wordt bewustzijn door systeemtheoretici ‘verklaard’ als een emergente eigenschap van complexe interacties tussen zenuwcellen, leven als een emergente eigenschap van complexe interacties tussen organische moleculen, zwaartekracht als een emergente eigenschap van informatieverschillen tussen massa’s.
De vloeibaarheid van water heet emergent omdat deze eigenschap niet te voorspellen is uit de eigenschappen van de individuele watermoleculen, lees ik in de Wikipedia.
Als dat waar is, betekent emergent (althans op die plek) inderdaad niet meer dan onvoorzien en onherleidbaar.
Maar dan is zowat het hele leven emergent, inclusief deze dwaaltekst.
Of had je hem soms aan zien komen?
Mijn ethiek emergent noemen, verklaart in elk geval niets.
Ik druk er alleen maar mijn verbazing mee uit dat een mens zonder fundament niet noodzakelijk in barbarij vervalt.
Net zo min als een mens mét een fundament – christelijk, islamitisch, hindoeïstisch, boeddhistisch, communistisch, kapitalistisch, democratisch, racistisch, fascistisch en noem maar op – noodzakelijk beschaafd is.
Behalve in zijn eigen ogen.
Deze tekst maakt deel uit van Zalig zijn de armen van geest, een serie over de zaligsprekingen in de Bergrede van Jezus.