Mijn leven in zentempels is een lang verhaal, nu ik terugkijk en mijn leven in ogenschouw neem…Toen ik zeven jaar was, nam iemand mij voor het eerst mee naar een tempel. En nu ben ik zesentachtig (in de jaren vijftig van de vorige eeuw zvdp)
De afgelopen herfst was ik in Tokyo en ontmoette daar een autoriteit op het gebied van frenologie (schedelleer). Die vertelde mij dat ik minstens negentig zou worden. Dus het ziet er naar uit dat mijn tijd nog niet op is. In eerste instantie zou ik niet ouder dan vijfenvijftig worden, tenminste dat was mij verteld door een voorgaande generatie van toekomstvoorspellers. Ondanks deze voorspelling heb ik het leven gerekt tot nu toe. Ik schrijf dit toe aan het feit, dat ik tot geloof ben gekomen in de onontkoombare werking van karma (oorzaak en gevolg) en – voor zover mogelijk – naar dit geloof ben gaan leven. Maar bovenal geloof ik dat mijn leven zo als dat dan nu is, het gevolg is van meditatie. ‘Er is geen zelf, alleen karma’.
Karmische onvermijdelijkheid is een grote, eeuwige, onsterfelijke, ijzeren wet. En noch goden, boeddha’s of demonen kunnen daar iets aan veranderen. Daarom, als je je fysieke gezondheid in de gaten houdt, een regelmatig leven leidt, spiritueel gericht blijft en steeds doet dat wat juist is, kan men gestadig zijn leven verlengen. Als kind had ik een zwakke gezondheid en daar kwam nog bij, dat in de zentempels oude stijl er weinig aandacht werd geschonken aan de voedingswaarde van het eten. De gebruikelijke kost bestond uit gekookte gerst en rijst, gezouten radijs (rettich, Japanse naam, daikon) en misosoep met wat groente. De zeldzame keer dat we tofu (Chinees tahoe) kregen, gebakken of uitgeperst, was een traktatie. Met als gevolg dat door dit dieet mijn huid over mijn hele lichaam was uitgedroogd. En bij koud weer werd ik voortdurend geplaagd door kloven, mijn huid barstte overal open.
Gedurende de jaren dat ik in de trainingshal van de Shogen-Ji tempel in Ibuka verbleef, was ‘mino’, de jaarlijkse bedelronde om daikon (rettich) bij elkaar te bedelen, een martelperiode. We verzamelden de daikon in de dorpen rondom Ibuka en droegen de zware vrachten die over een bamboestok hingen op onze schouders terug naar de tempel. De kloven in mijn voetzolen begonnen te bloeden, zodat ik op mijn tenen lopend deze tochten af moest leggen (bij de traditionele bedeldracht draagt men zogenaamde waradji sandalen van stro, die men zonder sokken draagt). Bij terugkomst ging iedereen in bad om op te warmen en op die manier bij te komen van de kou. Maar mijn voeten brandden zo pijnlijk dat ik ze niet in het hete water kon plaatsen. Dit valt echter niet onder de categorie verhalen ‘De ontberingen van een zenmonnik’. De grootste pijn voor een zenmonnik is licht brengen in ‘De grote zaak’.
De oprichter van het Soto-Zenboeddhisme, Dogen Zenji, zei: ‘Het bestuderen van de boeddhaweg, is het bestuderen van dat wat het zelf is.’ Dat zelf, is niet de illusionaire 1,80 meter hoge homp vlees die de meeste mensen voor het zelf verslijten. Het zelf is het oneindige universum, in ruimte en tijd. Dat is het werkelijke zelf. Het is het totale universum. Dit is wat men in zen met het werkelijke zelf bedoelt. Door wat zou dat aangetast kunnen worden, een kernexplosie? Dit is je gezicht voor je geboren werd. De juiste manier van het boeddhisme beoefenen, is dit geloven, het begrijpen, dit te trainen, ontwaken, er één mee worden. Tussen haakjes, deze manier van oefenen is niet alleen voorbehouden aan zen, elke zichzelf respecterende religie maakt gebruik van deze trainingsmethode.
Gisterenavond hoorde ik iets heel vreemds op de radio. Er was een jongeman die meedeed aan een of andere populaire quiz. Deze jongeman gaf als beroep op boeddhistische priester. Het commentaar dat de quizmaster gaf was: ‘De training moet wel erg zwaar zijn’. Waarop de jonge man antwoordde: ‘Ik doe geen enkele training.’ De quizmaster was met stomheid geslagen. Deze uitzonderlijke priester kwam weliswaar van een andere orde, maar ik wil alleen maar zeggen, dat het in deze tijd binnen het zenboeddhisme wemelt van zulke types. Je kunt haast wel zeggen de meerderheid.
In deze tijd van woningnood wonen priesters in gigantische tempels, gebouwd voor hen door onze voorouders. Het enige wat ze te doen hebben is af en toe wat sutra’s reciteren, een begrafenisceremonie leiden en het kerkhof bijhouden. Ze gaan soms zo ver dat ze een gedomesticeerd leven leiden, met vrouw en kinderen, als gewone leken. Tot overmaat van ramp zijn door de overheid de rijstvelden die bij de tempels hoorden na de oorlog in beslag genomen. Omdat dit vaak een grote bron van inkomsten voor de tempels was, die nu wegviel, hebben veel priesters logischerwijs baantjes aangenomen, zoals docent of ambtenaar bij de gemeente. Van enige vorm van training is daardoor in de verste verte geen sprake meer. Zelfs op de universiteiten die geacht worden priesters op te leiden, is de zazentraining geen vereiste meer. Met als resultaat dat het aantal monniken in kloosters zoals dit sterk terugloopt. Aan de andere kant, het aantal jonge aspirant leken groeit tegen de verdrukking in. Niet alleen gewijde priesters, maar jonge mensen in het algemeen, die serieus op zoek zijn naar de waarheid. Door twijfels gekweld, beginnen zij zich af te vragen ‘Waarom zijn we geboren? Wat doe ik hier? Wat gebeurt er na de dood?’
In mijn jeugd werd ik ook door zulk soort vragen gekweld, de bron van deze kwelling was voor mij het mysterie van leven en dood. Dogen Zenji schreef in de inleiding van zijn boek Shushogi: ‘Volledig klaarheid brengen in de bedoeling van geboorte en dood, is het meest belangrijke vraagstuk voor elke boeddhist.’
Meedogenloos werd ik door deze vraag gekweld, tot ik er niet meer tegen kon. Uiteindelijk zette ik mij er toe anderen in vertrouwen te nemen en ik schreef lange brieven aan drie bekende boeddhistische leiders in die tijd: dr. Sensho Murakami, een zeer bekende geleerde op boeddhistisch gebied, Shaku Soen Zenji, een groot zenmeester en Unsho Risshi, een meester van de Shingon-sekte, gerespecteerd om zijn grote deugdzaamheid. Ik vroeg hen om het fundamentele antwoord op vraag van leven en dood: ‘Als iemand sterft, verdwijnt hij dan als een wolk in de mist, of is er een leven na de dood?’ Alle drie deze heren reageerden snel op de ongemanierde directe vragen van deze obscure monnik uit het achterland. Tot op de dag van vandaag ben ik deze heren nog steeds dankbaar.
En om met het dubieuze antwoord van dr. Murakami te beginnen, hij schreef mij:
‘Het boeddhisme leert ons dat er geen permanent zelf bestaat. Als er geen permanent zelf is, bestaat er ook geen geboorte en dood. Maar misschien is er leven en dood voor hen die in zichzelf een ego herkennen.’ Een versluierde uitbrander kwam van Unsho Risshi: ‘Is het mogelijk dat een discipel van Boeddha zich bezighoudt met zulk soort vragen? Staat het niet overduidelijk in de lessen, of je nu zoekt in de leringen of in de sutra’s? Maar als je het nog steeds niet begrijpt, kom naar mijn tempel voor training.’
En van Shaku Soen Roshi kwam de instructie:
‘Wat? Een boeddhist die niets weet van de continuïteit van het leven? Als je Kensho – een soort verlichtingservaring, bereikt, is dat probleempje voor je ontbijt opgelost. Allebei de koans “Wat is het geluid van een klappende hand?” en zoals Kaku Osho van Roya zei: “Als alles van nature puur is, hoe komt het dan dat bergen, rivieren en de aarde zelf plotseling verrijzen?” zijn goed. Als je helder doordringt tot een van deze koans, is je probleem onmiddellijk opgelost.’ Het is misschien onhoffelijk te vertellen wat ik dacht, nadat ik de drie antwoorden in overweging had genomen, maar ik dacht niet dat dr. Murakami de boeddhistische leerstellingen werkelijk begreep. Het is niet zo, dat, omdat het boeddhisme egoloosheid predikt, geboorte en dood niet bestaan. En wat Unsho Risshi betreft, wat hij zei was redelijk genoeg, maar het leek erop dat zijn begrip over die theorie niet gefundeerd was. En ik kon mijzelf er niet toe brengen naar zijn tempel te gaan om bij hem te trainen. De enige die overbleef om mijn vertrouwen in te stellen, was Shaku Soen Roshi. Zijn antwoord was het meest verheffende van de drie. En ik nam het besluit om mij aan een serieuze training te onderwerpen en beloofde mijzelf tot verlichting te komen.
Zo kwam het dat ik voor training naar het Rinzai klooster Shogen-Ji ging, waar ik het al eerder over had. Ik was in staat ‘Het geluid van één klappende hand’ te horen. Dat is te zeggen, ik kreeg dat als extra bovenop mijn eerste Kensho-ervaring, die gepaard ging met een groot gevoel van vrede. En zoals iedereen die een eerste Kensho ervaart, overviel mij een groot vreugdegevoel. En tijdens deze vreugde heb ik mijzelf afgezonderd en een vreugdedansje gemaakt.
Maar na ongeveer twee maanden kreeg ik twijfels over mijn ervaring en donderde ik in een afgrond van zielenpijn, zoals ik nog nooit had ervaren. Nogmaals wierp ik mij met nog grotere ijver op mijn training. Ik herinner mij dingen uit die periode, zoals mediteren in de sneeuw, spiernaakt zazen in een broeierig bamboebos waar je werd opgevreten door de muskieten.
Mijn tweede Kensho zal je wat onsmakelijk in de oren klinken. Op een morgen, toen ik aan een lange bedeltocht bezig was, zat een oude vrouw te piesen in een open toilet naast de ingang van een boerderij. Toen ik de urinestroom zag, stroomde ook de satori, (verlichting).
Ik was naar Ibuka gekomen toen ik twintig was, ik bleef daar drie jaar, ik trainde zowel onder Daigi Osho als onder Toju Osho. Daarna volgde ik een theoretische studie aan een boeddhistische universiteit. Na mijn doctoraal werd ik tot tweemaal toe aangesteld om een onderzoek te doen, wat in totaal zes jaar in beslag nam. Gedurende die tijd praktiseerde ik onder Jitsuyu Watanabe, Tenkai Hoshimi, Tatsujun Adachi, Sotan Oka en Kodo Akino; stuk voor stuk boeddhistische leraren, geen van hen naar tevredenheid. Uiteindelijk ging ik naar Kogenshitsu Dokutan Rodaishi van de Nanzen-Jitempel en bleef drie jaar onder zijn leiding.
Dokutan Roshi was een uitzonderlijke leermeester, hij was begiftigd met zowel de kracht van Boeddha’s waarheid, als met een uitstekende moraal. Ik voel mij zelf zeer begunstigd dat ik onder deze zeer gerespecteerde meester heb mogen trainen. Ik vertel dan ook altijd aan hen die bij mij trainen dat Dokutan Roshi, ondanks zijn zwakke gezondheid van kinds af aan, alleen dankzij zware training tot deze begaafdheid is gekomen. Hij sprak altijd zachtjes, maar als hij een uitbrander gaf met een stem die nauwelijks te horen was, liepen de rillingen over mijn rug en het zweet brak mij uit. Als mijn voorgaande meesters mij rigoureus het vuur aan de schenen legden, bleef ik daar koel onder. Maar terwijl Dokutan Roshi’s woorden hetzelfde waren als mijn voorgaande meesters, dwong de kracht van zijn karakter respect af. Ik leerde van hem, dat de kracht van karakter alleen mensen in beweging krijgt.
Tijdens mijn verblijf bij Dokutan Roshi viel mij drie keer Kensho ten deel en uiteindelijk loste ik het probleem van geboorte en dood op. Met gerust hart kon ik met een luid gesnurk in slaap vallen. Maar om dit punt te bereiken heeft me twintig jaar training gekost. Dit betekende natuurlijk niet dat ik geslaagd was en een diploma kreeg. Ik ben nog steeds in training. En nu ik een oude man ben, die zesentachtig jaar op weg is, ben ik nog steeds een twee jaar oud kind, dat nog nat achter de oren is; een zeer bescheiden positie.
In mijn jeugd had ik mijn leven al ruw uitgestippeld. Ik zou mezelf wijden aan training en studie tot mijn veertigste. Van mijn veertigste tot mijn zestigste zou ik mezelf dienstbaar opstellen voor anderen en hen religieuze instructies geven. Vanaf mijn zestigste zou ik alles doen wat binnen mijn vermogen lag. Maar toen ik de geplande leeftijd van veertig bereikte, zag het er naar uit dat ik geen ander alternatief had, dan om de leraarspost op de universiteit te accepteren, die mij toen aangeboden werd. Ik gaf twaalf jaar les aan de Komazawa-universiteit, totdat ik mij realiseerde dat het veel belangrijker was om zenmonniken te trainen, dan door te gaan met lesgeven.
Zodoende accepteerde ik de functie van abt in het Hossinji-klooster. Dat is nu zo’n zes á zevenendertig jaar geleden.
Als je naar de oude meesters kijkt, zijn de meest nobele en eerbiedwaardig, zij, die door jarenlange training de golven van de geest tot rust hebben gebracht. Bijvoorbeeld: Joshu(een beroemde Chinese zenmonnik, die leefde van 778 tot 897) had zijn eerste grote verlichting toen hij achttien was. Gevolgd door achttien grote satori-ervaringen en ontelbare kleine. Hij verliet zijn huis toen hij zestig was en trapte op zijn tachtigste de bodem uit de put met zijn laatste Koan ‘Gewoon leven past het beste’ (‘Ordinary mind is the way’). Hij werd honderd drieëntwintig jaar oud. Daarom stak Joshu met kop en schouders uit boven de vele patriarchen uit de geschiedenis en was een meester onder de meesters.
‘Het leren van de Boeddhaweg is jezelf leren kennen, het zelf bestuderen.’ Deze woorden van de oprichter van Eiheiji (Dogen Zenji) hebben we al eerder aangehaald. Hij vervolgt: ‘Jezelf kennen is jezelf vergeten’. De training is gericht op het vergeten van dat wat het zelf is, en dat is geen gemakkelijke opgave. Veronderstel, iemand bereikt op de een of andere manier Kensho, en ontwaakt uit de droom van dualiteit: misleiding en verlichting, gewone mensen en heiligen, zelf en anderen, gastheer en gast, geboorte en dood, goed en slecht, winnen en verliezen. Om dan tot de ontdekking te komen dat hemel en aarde, en dat wat het zelf is, één zijn, dat de veelheid een eenheid is. Maar de hardnekkige tendens, het vasthouden van het dualisme, overgedragen uit een eindeloos verleden, is niet gemakkelijk weg te wassen. En dan, als uiteindelijk satori je ten deel valt, blijft de herinnering van deze ervaring aan je vastkleven als Bisonkit. De training om dit uit te wissen zal je niet gemakkelijk vallen. Om deze herinnering te eindigen gebruikten de oude meesters ‘De vier condities’, ‘De vijf rangen’ en ‘De tien plaatjes van de os’. Om op deze manier het stadium van hun training zorgvuldig in detail en diepte te onderzoeken op achtergebleven ongerechtigheden.
Er wordt verteld dat door een heldere Kensho-ervaring, misleidende denkbeelden van de waarheid in één klap aan stukken worden gebroken, als een donderslag bij heldere hemel. Maar misleidende gedachten zijn echter misleidingen die gebonden zijn aan zeden en gewoonten. Om hier doorheen te breken, is als het doorsnijden van de lotusstengel met zijn hardnekkige, taaie draden. Om deze reden is het dat de patriarchen, na het verkrijgen van satori, nog twintig, dertig, veertig jaar toegewijd doorgaan met trainen. In het recente verleden, hier in Japan, leidden Daito Kokushien Kojiki Tosuo een leven als bedelaar en Kazan Kokushi trok zichzelf diep terug in de bergen van Ibuka en leefde als boer. En dit alles om geen andere reden, dan zichzelf te vergeten, na satori en zich te harden als staal. Sekito Zenji waarschuwt ernstig in zijn Sandokai: ‘Hoewel je het zou verwachten, het antwoord is niet satori’.
Dit is er de oorzaak dat mensen die zich met zen bezighouden te gehaast gezegden verspreiden, zoals ‘Elke dag is een goede dag’ en ‘Pure wind, heldere maan’. Maar om dit in praktijk te brengen is geen gemakkelijke opgave.
En wie zit er in deze gehaaste wereld eigenlijk op deze moeilijke training te wachten? Zeggen de boeddha’s en patriarchen zelf niet dat alle wezens van nature al boeddha zijn? Deze en andere niet doorleefde uitspraken worden gebruikt in zogenaamde dharma-toespraken, door zogenaamde leraren wier ogen nog potdicht zitten. Hoe beangstigend is dit, dit roekeloze van onze tijd, dit is beangstigender dan de atoombom, die zo gevreesd wordt door de wereld. Zoals het er nu voorstaat, ben ik een zwakke oude man, die allang zijn pensioengerechtigde leeftijd is gepasseerd en nog steeds zijn gewicht in de schaal tracht te gooien. En niet in de laatste plaats om te helpen de ogen te openen van de Amerikanen, die helemaal naar Japan zijn gekomen om te trainen. Het verheugt mij te zien, dat de overdracht van zen op een goede manier de wateren oversteekt.
Mr. Kapleau*, die hier in training is, was enige jaren geleden hier als verslaggever voor de Tokyo Trials. Nu is hij net als de monniken: hij eet rijstepap, helpt de beerput legen, beoefent zazen en ‘meditatie in actie’, en worstelt met de Koan ‘Mu’. Hij doet mee aan de week-sesshin, die hier zes keer per jaar gehouden worden. En ‘Mu’ houdt hem wakker in de nacht: Mu, Mu, Mu, Mu. Hoewel alles wat hij doet zeer lovenswaardig is, heeft hij helaas nog geen satori gehad. Het is erg jammer om te zien, dat de buitenlanders niet kunnen zitten zonder dat hun benen pijn gaan doen. We kunnen niet dankbaar genoeg zijn, dat wij als oosterlingen opgevoed in boeddhistische landen, gemakkelijk in lotushouding kunnen zitten. Voor ik ga eindigen, wil ik wat opmerkingen maken voor de Amerikanen in training. Er waren er vier hier, waarvan één een vrouw, drie ervan zijn teruggekeerd naar hun vaderland, alleen Mr. Kapleau is overgebleven. Het ziet ernaar uit dat Mr. Philip, die hier al eerder was, snel terugkomt. De meeste van hen zijn begonnen met meditatie als gevolg van het horen van lezingen, gehouden door dr. Daisetsu Suzuki aan de universiteit van Colombia. Dat is te zeggen, ze weten dat de kern van zen zeker niet bereikt kan worden door concepten, gewaarwordingen of geloof. Dr. Suzuki vertelde hen: ‘Als je spirituele zelfkennis wilt ervaren, is het onontbeerlijk om formele training te ondergaan onder leiding van een goede zenmeester.’ Mr. Philip, die docent westerse filosofie is aan een Amerikaanse universiteit, beoefende hier Zazen, toen hij in een uitwisselingsprogramma aan het Nara Vrouwencollege zat. In eerste instantie ging hij twee keer naar India, de wieg van het boeddhisme, in de hoop een leraar te vinden. Hij vertelde me dat hij er uiteindelijk een vond, wiens dharma-oog geopend was. Maar omdat deze meester nog nooit een ander persoon tot verlichting had gebracht, kwam Mr. Philip tot de conclusie dat het een hopeloze zaak was. Zodoende kwam hij naar Japan. In ieder geval, de Amerikanen die hier komen trainen, zijn waarlijk op zoek en komen hier omwille van de grote dharma. Voor hen is het dat ik extra goed voor mijn lichaam zorg en bid dat ik mag leven tot een rijpere en hogere leeftijd.’
© vertaling Zeshin van der Plas
*Philip Kapleau werd geboren in New Haven, Connecticut, studeerde rechten en werd rechtbankverslaggever. In 1945 was hij de belangrijkste verslaggever tijdens de processen van Neurenberg en was vervolgens verslaggever tijdens het tribunaal in Tokio. Gedurende zijn verblijf in Japan raakte hij geïnteresseerd in het zenboeddhisme en ging bij terugkeer in Amerika studeren aan de Columbia University met D.T. Suzuki. In 1953 verhuisde Kapleau naar het Hosshin-ji-klooster in Japan.
Na dertien jaar te hebben gestudeerd onder drie Japanse zenmeesters, werd hij in 1965 ingewijd door Haku’un Yasutani, de oprichter van Sanbo Kyodan, en kreeg toestemming om les te geven. Hij verbrak echter de samenwerking met Yasutani, en kreeg geen formele overdracht als dharma-opvolger.
Kapleau kreeg bekendheid met zijn boek De drie pijlers van zen. Hij schreef de toespraken van zenmeesters op, interviewde studenten en monniken, en beschreef de praktijk van het zenboeddhisme. De drie pilaren van zen werd in 1965 uitgegeven en in twaalf talen vertaald.
Gedurende twintig jaar gaf Kapleau les aan het Rochester Zen Center en gaf dharmatransmissies aan veel leerlingen. Hij introduceerde ook westerse aanpassingen, zoals het chanten van de Hartsoetra in het Engels. Kapleau was een begaafd en gepassioneerd schrijver en legde de nadruk dat inzicht en verlichting aan iedereen gegeven is en niet alleen aan monniken. Kapleau heeft een grote invloed op de westerse vorm van zenboeddhisme gehad en zijn opvolgers en studenten hebben vele centra gesticht.
Op 6 mei 2004 overleed Kapleau aan de gevolgen van Parkinson in het Rochester Zen Center.
Daisy zegt
“Maar na ongeveer twee maanden kreeg ik twijfels over mijn ervaring en donderde ik in een afgrond van zielenpijn, zoals ik nog nooit had ervaren. Nogmaals wierp ik mij met nog grotere ijver op mijn training. Ik herinner mij dingen uit die periode, zoals mediteren in de sneeuw, spiernaakt zazen in een broeierig bamboebos waar je werd opgevreten door de muskieten.”
Bestaan er tegenwoordig nog mensen die zo’n honger naar de dharma ( in nederland) en trainen met zo’n intensiteit?
Hier in Nederland klagen sommige mensen (die uberhaupt de moed hebben om mee te doen) al dat ze tijdens een sesshin pijn in de benen krijgen en willen de omstandigheden zo aangenaam mogelijk maken om te mediteren.
kees moerbeek zegt
Kom nou toch, Daisy, Kapleau en V.d. Wetering zijn watjes. Daruma (Bhodidharma) was de enige eerste echte zennie. Daarna werd het allemaal minder.
Ik geef het je te doen. Wat een toewijding!
Daruma sneed zijn oogleden af, omdat hij anders in slaap zou vallen tijdens meditatie. De oogleden vielen op de grond en er groeiden theestruiken uit.
Hij wordt als duikelaar afgebeeld, zonder armen en benen. Hij was zo hongerig naar de dharma dat hij mediteerde dat het een aard had en zijn ledematen er spontaan af vielen.
Ook staat hij aan de wieg van kungfu, toch knap zonder armen en benen.
https://www.youtube.com/watch?v=_N-xrgna4ew
En V.d. Wetering? Een potje klagen, maar over de muur van het klooster klimmen en de kroeg in duiken met andere monniken en vlees eten. Heus waar, dat schreef hij zelf.
Ik kan de discussie niet met je aangaan, Daisy. Mijn zitervaring? Ik heb mijn oogleden nog en mijn armen en benen en leef niet in een grot. Dus? :-)
Hierbij de hartsoetra
https://www.youtube.com/watch?v=t0s3L1xvymE
Zenhumor natuurlijk!
Daisy zegt
Kees, ik begrijp je reactie niet helemaal. Ik heb het niet over dat anderen watjes zijn. Voor de meeste mensen is het niet mogelijk door wereldse verplichtingen een zeer intensieve training te volgen. Ook hebben ze de motivering vaak niet, omdat ze andere doelen in het leven hebben.
Ik vraag mij alleen af of er “tegenwoordig” nog mensen zijn die met zo’n intensiteit trainen zoals Daiun Roshi. Ik ken ze niet, jij wel?
Die zullen niet op dit forum komen, want die hebben wel wat beters te doen.
In Japan en thailand heb waarschijnlijk nog wel kloosters waar mensen een zeer intensieve training volgen.
Ujukarin zegt
Hoi Daisy,
“Hier in Nederland klagen sommige mensen (die uberhaupt de moed hebben om mee te doen) al dat ze tijdens een sesshin pijn in de benen krijgen en willen de omstandigheden zo aangenaam mogelijk maken om te mediteren.” klinkt toch erg als anderen als watjes labelen. Maar misschien bedoel je hier dingen tussen de regels door?
With folded palms,
kees moerbeek zegt
In de bijsluiter van mijn bijdrage heb ik vermeld: ‘Zenhumor natuurlijk!’ Soms helpt humor om zaken te verhelderen. In dit geval dat een sesshin (mediteren) geen wedstrijd is in stoer doen.
‘Ik vraag mij alleen af of er “tegenwoordig” nog mensen zijn die met zo’n intensiteit trainen zoals Daiun Roshi. Ik ken ze niet, jij wel?
Die zullen niet op dit forum komen, want die hebben wel wat beters te doen.’
Als deelnemen aan een sesshin stoer doen (=egotripperij) is, kunnen ‘ze’ beter deelnemen aan BD.
zeshin zegt
Ja, en ongezond kun je het ook niet noemen, hij is 92 geworden en zijn opvolger Tangen Roshi word dit jaar 92.
Joop Ha Hoek zegt
Ik heb het helaas niemand nog horen zeggen: wat een prachtige, ontroerende tekst. Van een zoekende man die meester werd. Dank je Zeshin voor de vertaling.
Daisy zegt
Inderdaad Joop
Van de webstek van Zeshin vond ik nog dit:
Bij zijn begrafenisceremonie stond op de Butsudan (Boeddha schrijn) een gedicht van zijn hand, dat een perfecte afspiegeling vormde van zijn persoonlijkheid.
Veertig jaar lang verkocht ik water aan de oever van de rivier. Ho-ho! Mijn arbeid was geheel zonder verdienste.
Gerben zegt
Hoi Zeshin,
Wat een mooie vertaling en voor mij een eye-opener. Waar je in Nederland niet over verlichting mag praten, is dat in Azië heel normaal. Hier is een toegewijde beoefenaar aan het woord die openlijk over zijn verlichtingservaringen spreekt. Deze man telt ze zelfs! Tot slot – en dat is wel opmerkelijk – schroomt hij niet om over de ervaringen van anderen te spreken: “Hoewel alles wat hij (Mr. Kapleau) doet zeer lovenswaardig is, heeft hij helaas nog geen satori gehad.” Hoe open kun je zijn en hoe anders is dat in Nederland waarin veel beoefenaars op zoek zijn naar Satori, maar er niet over mogen praten, ook niet de mensen wie het ten deel gevallen is en er zinnige dingen over kunnen zeggen. Zonde toch?
G.J. Smeets zegt
Beste Gerben,
de zenmeester in het stuk hierboven praat niet over zijn verlichtingservaringen. Hij zegt enkel dat hij en anderen ze gehad heeft en schetst er wat aansprekende sociale details omheen. En hij zegt ook “Hoewel je het niet zou verwachten, het antwoord is niet sarori.”
Er valt gewoon niks zinnigs over ‘dat ding’ te zeggen. Bovendien, die kwestie is intiemer dan ons sexleven en zelfs daarover doen we in het openbaar geen mededelingen over. Heeft niemand ook maar iets mee te maken en relevant voor derden is het niet. Laat staan mededelingen of we al dan niet verlicht zijn, hoe vaak en waar dan wel. Het is bullsh*t om het er en plein public over te hebben en het taboe erop is wat mij betreft volkomen terecht. Dat jij dat taboe kwalificeert met “zonde toch?” is gossip. Spirituele gossip.
zeshin zegt
Ja maar dat mag hij ook wel na zo’n levenswijze. In zijn tijd was het begrip ‘satori’ nog niet besmeurd en door Jan en alle vrouw ter eigen meerdere glorie misbruikt. Als je wat langer verblijft in kloosters zo als Anta-ji en Bukkoku-ji kan het niet anders dan dat je minimaal 1 kensho ervaring ten deel valt.
Maar ik weet haast wel zeker dat hier in Nederland bij vipassana- en zentrainingen er studenten kensho ervaringen hebben gehad. Maar hier in het westen is het zo misbruikt dat het te beschamend om het te benoemen
G.J. Smeets zegt
Zeshin,
Oost of West, een mop wordt nooit en nergens uitgelegd. En daar zijn verdomd goede redenen voor.
Nic Schrijver zegt
Zo is dat G.J. Smeets!
Zelfs een broodje kaas is niet uit te leggen.
De een heeft bruinbrood, de ander wit, de ander bruin en biologisch, de een heeft margarine erbij of roomboter of geen boter en de een heeft jonge kaas, oude kaas, graskaas of noem alle kazen maar.
Geen enkel broodje kaas is dezelfde en toch praten we over broodjes kaas alsof we het over hetzelfde product hebben.
Het broodje kaas van Daiun Sogaku Harada Roshi is lang geleden al gegeten.
Uiteindelijk is er maar een broodje kaas en dat is het broodje dat je op dit moment eet.
Gerben zegt
Eens Zeshin.
Maar dan zou ik zeggen: Genoeg onzin is genoeg! Laten de mensen die weten waar Kensho, Satori en Nibbana over gaan eendrachtig opstaan en zich uitspreken zodat de begrippen weer in hun oude glorie hersteld kunnen worden en alle misvattingen (met alle gevaren van dien ten aanzien van verering, macht, geld en misbruik) kunnen verdwijnen.