Voor een poëziegroep, volgende week in onze doopsgezinde gemeente, zoek ik gedichten over religieuze betrokkenheid. Dat levert mooie teksten op, ook als de dichter ruziet met God.
Dichters spelen vrijuit met taal. Hun verbeelding is persoonlijk en staat vaak haaks op georganiseerde religieuze praktijken. Dichters gaan anders om met godsbeelden dan religieuze leiders. Leerstelligheid weet niet goed raad met poëtische teksten in heilige boeken.
Feitelijk zet de georganiseerde religie God gevangen. Dat gebeurt niet alleen in de orthodoxie. In een beveiligde comfort zone vereert elke religieuze groep een gekooide God. Omdat andere visies de groepsconsensus bedreigen, controleren religieuze leiders de verbeelding – terwijl dichters daar juist mee spelen. Hoe sterker de eigen identiteit, des te strakker de groepsgrenzen. Voor de variatie aan godsbeelden is daardoor doorgaans weinig ruimte.
Je kunt je afvragen of de goddelijke openbaring zo slecht functioneert dat er in de officiële religie beperkte versies van circuleren. Ligt dat aan de zender of aan de ontvanger? Van het goddelijke mag je toch een soevereine eigenheid verwachten, plus de almacht om die over te dragen. Dichters hebben de betere antenne.
Dichters laten zich uitdagen en gaan voorop. Een flinke speelruimte en een uitbundige verbeelding zijn nodig om het godsbeeld in de buurt te laten komen van het onbenoembare dat hem/haar/het/hen typeert. Pas dan gaat de kooi open.
Eigenlijk zouden gelovigen van allerlei snit moeten aanvaarden dat ze in feite spelen met mogelijkheden. De poëzie in hun heilige boeken laat dat al zien. Dat spelen doet niets af aan hun overtuiging van dat moment, want elk spel moet in volle ernst gespeeld worden. Religieuze leiders moeten zichzelf wel even herprogrammeren als dienstvaardige spelleiders. Dichters leven een opener religieuze praktijk voor.
Leuk vooruitzicht: ontdekken wat de gekozen gedichten doen met onze poëziegroep.