We ontmoeten de Vlaamse en ook in Nederland bekende zenmonnik, theatermaker en auteur Tom Hannes thuis in het Berchem bij Antwerpen. Een weelderige haardos is wat ons meteen aan hem opvalt: tot nog toe hadden we Tom steeds met een kale knikker gezien. Met dat ‘haar op mijn hoofd’ steekt hij zelf meteen van wal.
‘In de sangha (gemeenschap van boeddhistische beoefenaars) waarbij ik de eerste jaren van mijn zenpraktijk was aangesloten, l’Association Zen Internationale (AZI), was het de gewoonte om als boeddhistische monnik het hoofd kaal te scheren. Dat is de traditionele manier. Dus gaandeweg heb ik dat daar toen ook gedaan, want door dat niet te doen, had ik het gevoel de boel wat op afstand te houden, me niet helemaal aan de boeddhistische beoefening te geven. Maar dat is ook relatief, hoor, want in de AZI is het wijdingsbeleid extreem liberaal. Zodra je enige vorm van engagement hebt en je vraagt je monnikschap aan, dan wordt dat toegewezen.
Het monnikschap is geen diploma, het is eerder een zaak van engagement, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de sangha. Je haar afscheren en monniksgewaden dragen helpt dan om daar iets minder met jouw programma of jouw verborgen agenda te staan. Om, zoals dat heet, ‘je ware gelaat’ te laten verschijnen. Geen versieringen meer. Die kale knikker en dat gewaad zijn een veruitwendigde en uitgedrukte intentieverklaring. Een expliciete erkenning dat het hem niet enkel gaat om van stress af te komen, dat het geen mindfulnesscursus is. Het kan een steun zijn.’
‘Maar nu ben ik sinds enkele jaren lid van de Zensangha (www.zensangha.be, red.). Daar is helemaal niemand gewijd tot monnik, niemand heeft er een kaal hoofd of een monniksgewaad. Ook de leraar niet. Door daar met mijn kale knikker en gewaad te blijven rondlopen voelde ik dat ik eerder een afstand creëerde, dat ik eerder aandacht trok op mijn persoon dan dat ik me aan de praktijk gaf. Dat voelde een beetje wringen, dus ben ik daarmee opgehouden.’
‘Dat veranderen van sangha is best moeilijk geweest voor mij en is dat nog steeds. Veertien jaar lang heb ik in een sangha gezeten van honderden mensen, over heel Europa. We zagen elkaar meermaals per week en mijn formele praktijk was er heel intens. De Zensangha waar ik nu bij aangesloten ben is veel kleiner. Door de afwezigheid van monniken is het aspect van de ontwikkeling van een lekenboeddhisme er ook veel belangrijker. Ik heb heel lang een goede monnik willen zijn. Omdat er zo weinig zijn. Ik heb bijvoorbeeld nog op de Meir in Antwerpen gezeten met mijn monnikskleed, op zaterdagnamiddag, tussen de shoppers. Dat deed ik omdat ik echt het taboe rond het religieuze wou doorbreken. Nu is mijn vuur daarin minder hard. Die wil om een goede monnik te zijn, heb ik even opzij gelegd. Dus komt er ruimte vrij voor andere vragen. En vraag nummer één nu is: hoe ga ik het anders doen? Hoe sta je volop, met je twee voeten in het leven van alledag, en hoe neem je daarin een boeddhistische praktijk en houding aan? Dat zijn voor mij nu belangrijkere vragen. Mijn monnikschap is op die manier wat op de achtergrond geraakt.
Ik ben nu 43, hoe kan ik verder zoeken om ‘mijn ding’ te kunnen doen en tegelijk een boeddhistische houding te kunnen aannemen? Dat is niet evident, dat is een zoeken, en dat is angstaanjagend. Wat is op dit moment mijn roeping? Als je iets aanvoelt als een roeping, dan moet dat je gelukkig maken, en liefst de anderen ook. Je roeping moet je gelukkig maken, anders klopt er iets niet. Het moet goed voelen. Wie weet kan ik bijdragen aan het zoeken van iemand anders die ook iets bijdraagt, aan nog een ander die iets bijdraagt…En dit kunnen we allemaal. Dat kan een welgekomen zen-invloed zijn in onze maatschappij.’
Wat betekent dat, aangesloten zijn bij een sangha?
‘Dat is zeker niet evident. Eén van de heel grote voordelen van een sangha is dat je er vanzelf te maken krijgt met de gewone menselijke groepsdynamiek die ontstaat van zodra je met drie bent. Daarin zijn we vaak heel onhandig en we verliezen er veel energie en levensgeluk bij. Ook in boeddhistische kringen, dus. Immers, vaak is het zo dat hoe groter onze idealen zijn, hoe idioter we ons soms gedragen en dan krijg je snel af te rekenen met jaloezie, ambitie, de hele santenboetiek… ik spreek voor alle duidelijkheid zowel over mezelf als over anderen, hoor! Natuurlijk is het teleurstellend om te merken dat het er in een boeddhistische sangha niet altijd veel beter aan toe gaat dan in andere groepen mensen. Maar je leert wel, als je dat wil tenminste, om daar anders mee om te gaan. Iedereen komt met zijn persoonlijke achtergrond naar een sangha: niet alleen jij, maar al de anderen zitten daar met hun valies vol goede en slechte ervaringen, leuke en minder leuke eigenschappen.’
‘Wie zich geroepen voelt tot een sangha om een boeddhistische levenshouding aan te nemen, doet dat dus beter niet vanuit de gedachte dat ‘bij die boeddhisten’ alles anders en beter zal zijn, want dat is niet zo: sangha is echt een werkwoord met een grote ‘W’.’
Is het makkelijker als een sangha groter is?
‘Het gemakkelijke van een grotere sangha is dat je er meer in anonimiteit kan blijven en je kan je er makkelijker verstoppen. En als je een mindere goede relatie hebt met iemand, kan je makkelijker naar een ander gaan. In een kleinere groep, heb je daarin minder keuze. Je moet het met steeds diezelfde mensen doen en je ziet hen ook vaker, waardoor de confrontatie groter is. Maar uiteindelijk zijn de processen hetzelfde, ongeacht de grootte van de groep. Je komt ze in alle sangha’s tegen.
De echte grote uitdaging voor eender welke sangha, groot of klein of traditioneel of experimenteel, lijkt me om antwoord te geven op de vraag hoe het boeddhisme kan bijdragen tot een betere wereld. Dat is niet altijd een evident idee, onder andere, omdat ook onze beoefening de sporen draagt van een overdreven individualistische ingesteldheid. Alsof het allemaal neerkomt op de vraag ‘wanneer zal ik me ‘zen’ gaan voelen?’. Veruit de meeste mensen komen naar de sangha omdat ze psychisch even niet meer weten waar ze lopen of staan. Dat is natuurlijk heel ok! En sommigen zijn er ook daadwerkelijk mee geholpen. Er zijn er ook – minder weliswaar – die geïnteresseerd zijn in het boeddhisme en hopen door hun praktijk een wijze mens te worden, om verlicht te worden. Dat was ook bij mij het geval. Ik wou vanuit een romantisch idee zelf zo snel mogelijk verlicht kunnen worden en zo rap mogelijk een zenmeester worden. Het duurde wel even vooraleer ik dat van me af kon schudden… (lacht) Ik kan ze op een paar vingers tellen, diegene die zeggen, ‘de praktijk van het boeddhisme zou ons tot een beter wereld moeten brengen’. Toch hoop ik dat precies dat de invloed van het boeddhisme kan zijn.’
Hoe ben je tot zen gekomen? Wat sprak je daar zo in aan?
‘Als kind al zat ik heel vaak in mythologische boeken te lezen, dat fascineerde me sterk en er was dus altijd zo’n honger naar iets anders, iets buiten de begane paden die ik om me heen dacht te kunnen zien. Tijdens mijn adolescentiejaren -bij mij was dat dan in de jaren ’80- leek het of je als jonge gast maar twee keuzes had om in te gaan tegen de ‘burgerlijkheid’ van je ouders: ofwel werd je als reactie daarop een snob, ofwel een new waver. Dat was niet bevredigend voor mij. Ik had een aanvoelen, misschien door die mythologieboeken, dat de wereld meer te bieden had.
Op de middelbare school hoorde ik leraren enthousiast praten over toen populaire spiritueel-wetenschappelijke boeken zoals ‘The Tao of Physics’ van Fritjof Capra (Oostenrijks-Amerikaans natuurkundige en schrijver van internationale bestsellers, red.). Daarin werd vaak dé oosterse filosofie vergeleken met dé moderne wetenschap. Nogal simplistisch, maar het kon me toen wel boeien. Ik zag vermoedelijk een eerste glimp van een mogelijk antwoord op al mijn vragen.
Dus was het evident dat ik wetenschappen ging studeren: scheikunde. Maar al snel bleek dat de vage filosofische redenen die me tot die studie gebracht hadden niet voldeden om dit vol te houden. In mijn eerste jaar, voor ik aan mijn blokperiode begon, wou ik nog één boek lezen. Eentje maar. Ik ging naar de bibliotheek en haal daar het boekje ‘Inleiding tot het zenboeddhisme’ van Daisetz Suzuki (Daisetsu Teitaro Suzuki was een Japans auteur van boeken over zenboeddhisme die de weg naar het Westen verbreidden, red.). Waw! Ik heb dat boek in een keer uitgelezen, Het was een mokerslag, ik voelde ‘dit is het, verder moet ik niet zoeken’. Dit was het meest rare, het meest angstaanjagende, het schoonste, het beste dat ik ooit ben tegengekomen. En ik had er werkelijk niks van begrepen. Niet één zin. Veel jaren later bleek dat Suzuki gewoonweg boeken schreef die ook werkelijk niet te begrijpen zijn (lacht). Echt een goeie inleiding in het zenboeddhisme waren ze niet echt, maar ze hebben me wel in vuur en vlam gezet. Je moet die boeken van Suzuki eens lezen. Dat lijkt alsof het allemaal samoerai waren die elkaar de kop afsloegen, niet met hun zwaard, maar met hun gevatte woorden. In verhalen waarin de ene brult en de ander het tegengestelde terug brult zodat ze nadien allebei even verlicht achterblijven… (kijkt dromerig voor zich uit). Tja, als romantische adolescent, die op zoek was naar wat anders, was met dat toch wat. Er ging een totaal nieuwe wereld voor mij open. En dat trok mij enorm aan.’
‘Ik liet de wetenschappelijke studies voor wat ze waren en zocht naar een studie die beter bij mijn talenten en mijn recente ontdekking pasten. Ik dacht – zoals Suzuki – dat ik in onze streken het meeste zen in de kunsten zou kunnen vinden. Ik tekende en schilderde toen op de avondschool en mijn leraar daar bracht me in contact met het werk van John Cage (Amerikaans avant-gardecomponist; hij was een van de grootste vernieuwers van de klassieke muziek uit de 20ste eeuw, red.), die zich sterk op zen baseerde. Omdat literatuur me ook interesseerde, besloot ik Germaanse talen te studeren. Ik wist van meetaf aan dat ik vier jaar later mijn eindwerk over de zeninvloeden van Cage zou maken. Dat is ook gebeurd.’
‘En een paar jaar later had ik het gevoel dat ik ondertussen overal zen aan het zoeken was: in de kunst, in de filosofie, maar vreemd genoeg niet in de zen zelf. Toen ben ik op zoek gegaan naar een echte klassieke zensangha. Ik wou er alles over weten. Mijn eerste ontmoeting met de zenmeditatie en rituelen was best teleurstellend, in die zin dat zen totaal niet was wat ik in de boeken had gelezen… (lacht)
‘Maar ik was gebeten genoeg om door te zetten. Ik geloofde in mijn eigen vuur en in mijn aanvoelen dat het om iets heel interessants ging. Ik wilde het allemaal tot mij nemen. Zelfs als het irritant, saai of teleurstellend was, ik wilde me erdoorheen boksen. In zenmeditatie zelf voelde ik wel het bevreemdende, het andere, het angstaanjagende ook dat me in de boeken van Suzuki zo aangetrokken had. Hoe overdreven romantisch zijn portret van de zen ook was, toch is dat een punt dat van belang is gebleven voor mij. Ik voelde me er van meet af aan door geprikkeld, door die glansloze maar door en door humoristische zen-visie op wat ons leven is. In een tijdperk waar we allemaal zo sterk zoeken naar veiligheid, lijkt het me voor iedereen belangrijk en interessant om met onze angst om bang te zijn beter te leren omgaan. In plaats van de bodemloze put in het midden van ons zelfgevoel te blijven te vullen met ersatz-oplossingen, met rommel, in een vergeefse poging om hem te dempen, is het zoveel fijner en interessanter om de randen van die put proper te houden, om erin te kijken en de bodemloosheid zelfs te eren. Dat is althans wat ik doe in zenmeditatie. Dat kan ons helpen inzien dat onveiligheid, het ongewisse, het onbevredigende echt tot de kern van ons leven behoren. Zodat we heel anders met ons ongenoegen kunnen omgaan. Veel fijner. Niet alleen voor jezelf, maar nog veel meer voor de wereld om je heen. Die heeft dat nodig.’
Is er momenteel bij jou de behoefte om …
(Blijft doorpraten) ‘Het zou me relatief weinig interesseren om een eenzame wijze man te worden. Daar heeft niemand iets aan. Hoe langer ik werk als trainer (Tom geeft mentale coaching, red.), hoe meer ik het nieuws volg, over de financiële crisis bijvoorbeeld, of over de politiek hier in Antwerpen, hoe meer blijkt dat ik daarover eindeloos meer bekommerd ben dan over mijn persoonlijke al dan niet verlicht-zijn.
De boeken die ik schrijf gaan altijd daarover. Ze gaan over hoe zen kan geïncorporeerd in onze manier van leven, in onze samenleving. Ik ben me zeker niet aan het afzetten tegen de traditionele zen, integendeel ik ben er net een hartstochtelijke beoefenaar van. Maar het traditionele zenkader is niet zo makkelijk over te dragen op onze westerse manier van leven, aangezien alle verhalen en symbolen over mannelijke celibataire kloosterlingen gaan.’
Hoe hoog is de nood in onze Westerse wereld om die andere weg in te slaan, om wat meer zenboeddhistisch te zijn?
‘Paul Verhaeghe* heeft het recent goed geduid. Vroeger hadden we vier grote pijlers van de maatschappij: een politieke, een economische, een religieuze en de artistieke. Maar in onze huidige samenleving is er nog slechts één pijler die de drie andere helemaal bepaalt: de economische. En zelfs dat domein is nog eens herleid tot de enige vraag die we ons nog lijken te kunnen stellen: ‘Wat brengt het op?’ Dat is bijzonder zielig als basis om een cultuur op te bouwen. Daardoor gaat zoveel potentieel verloren, menselijk potentieel. Echte talenten die niet tot ontplooiing kunnen komen. Dat is heel spijtig.
‘Ik denk niet bepaald dat ‘de’ oplossing erin zou bestaan dat wetenschappers of economen of kunstenaars per se boeddhistisch worden, of zo. Het lijkt me fundamenteler dat het religieuze of het mythische, het spirituele een veel belangrijkere plaats in de maatschappij moet krijgen. Dat mag wat geld kosten. En media-aandacht. Daar staat dan wel tegenover dat de religieuzen ervoor moeten zorgen dat ze wel degelijks iets zinvols en relevants te vertellen hebben. Ik wil de brave man helemaal niet door het slijk halen, maar toen kardinaal Danneels gevraagd werd of hij ecologisch was en zelf groen dacht, was zijn antwoord: ‘Ja, hoor, ik leef in het groen, ik heb een mooie tuin’. Ja, als je dit hoort, dan weet je dat er toch iets ernstigs aan de hand is. Goed, het is natuurlijk even zielig als onder zenboeddhisten de grootste vraag is wanneer het wiens beurt is om op de gong te slaan.’
‘Als dingen zoals het zenboeddhisme een rol willen spelen, zal het, denk ik, toch wel wat feller moeten zijn. We gaan uit de kast moeten komen met iets dat aanspreekt. Dat ons appelleert aan iets waarvan we ergens wel voelen dat het belangrijk is, maar dat we niet gezegd krijgen. Laat staan dat het een oriënterende en inspirerende kracht kan zijn in onze organisaties. De Boeddha was in zijn tijd een soort van superster. Dat heeft echt een rol gespeeld in het voorbestaan en het effect van ‘zijn’ verlichting in de rest van de maatschappij. Je moet met deze boodschap van ‘het kan anders’ in de samenleving durven staan. En een maatschappij moet zoiets kunnen ontvangen en helpen ontwikkelen. Dat is niet eenvoudig. Met iets anders op de proppen komen is moeilijk. Lastig. Weerbarstig. Dat is een beetje zoals ik Verhaeghes uitlating lees.’
Zit er bij Paul Verhaeghe ook een boeddhistische gedachtengoed dan?
‘Ikzelf heb hem alvast niet boeddhistisch geïnterpreteerd. Eigenlijk is het ook niet zo interessant of zijn bedenking een boeddhistische inslag heeft. Ik vind het net heel zinnig en hoopvol dat het van buiten het boeddhisme komt. Gelukkig maar dat er vanuit verschillende hoeken een reactie op onze enge manier van denken komt. Zodat duidelijk wordt dat de ‘economische klem’ niet dé realiteit is. Het is angstaanjagend om te zien hoe algemeen verspreid en blind aangenomen die klem is. Ze komt neer op drie gedachten. Ten eerste dat de mens fundamenteel een individu is, ten tweede dat hij fundamenteel alleen maar bezig is met zijn eigen verlangens en wensen en ten derde dat hij zijn succes wezenlijk in materiële winst uitgedrukt wordt.’
‘Ok, als je die drie dingen zo expliciet en simpel voorlegt, dan gelooft niemand dat. Maar wij leven en gedragen ons wel allemaal voor een groot deel op die manier, we laten ons heel wat angst aanjagen door deze heilige drie-eenheid van axioma’s. Als je daar dan iets over zegt, dan lijkt het wel of je radicaal bent. Wat een nogal fundamentalistische reflex is. Een andere manier van spreken introduceren, expliciet, niet alleen stilzwijgend op ons kussen, is dan ook van heel groot belang.’
‘Dit is best urgent. Mijn laatste boekje gaat daar dan ook over. In ‘De vijf gezichten van angst’ heb ik het expliciet over de vijf soorten van angst die wij in deze maatschappij met elkaar delen, doorgeven en bij elkaar versterken. Deze zijn gebaseerd op het zogezegde beeld van de homo economicus, de mens die rationeel naar zijn eigenbelang streeft als individu volgens die drie axioma’s. En ja, natuurlijk, die dingen zitten wel degelijk in ons. Maar om dat nu uit te roepen tot dé essentie van ons mensen is een ideologische stelling die kan tellen en die heel veel ellendige gevolgen heeft.’
‘Een Amerikaans professor economie onderzocht universiteitsstudenten op hun empathie en hun bereidheid om iets te doen voor een ander, op hun vrijgevigheid. Hij kwam tot deze slotsom: er is geen studierichting waar mensen zo snel achteruitgaan in hun empathie dan in de studierichting economie. Precies omdat ze zo expliciet dit akelige mensbeeld aangeleerd krijgen in hun vakboeken. Dat is rampzalig, zeker als de economie de enige manier van denken wordt. Dat levert nogal wat angsten op! Paul Verhaeghe heeft het er ook over, bijvoorbeeld over de angst om een ‘loser’ te zijn. ‘Loser’ betekent onomwonden dat de ander het beter doet, zodat je als sukkel achterblijft in de vaart der individuen. Daar kan toch niemand baat bij hebben, ook niet diegene die het zogezegd beter doet!’
‘Een andere angst die ik bijvoorbeeld zie is die om de grip te verliezen. We hebben hier in onze Westerse wereld heel wat vrijheid, meer dan ooit. Deze vrijheid is heerlijk als je dat kan dragen. Maar tegelijkertijd wordt het ons niet altijd makkelijk gemaakt om die vrijheid te kunnen dragen. Wanneer je als zo’n homo economicus in de wereld staat, verdwijnen heel wat gemeenschapsnormen en er komt niets voor in de plaats. Er brokkelt zoveel weg als je denkt dat je best alleen maar bezig bent met eigenbelang.
Andere angsten zijn de angst om niemand te zijn, de angst om tekort gedaan te worden en helemaal onderaan sluimert er altijd de angst om bang te zijn. Omdat het een absoluut schandaal zou zijn wanneer je niet perfect was. Kijk maar naar al die geluksboeken met een stralend gebit op de cover: dat zegt toch genoeg over het beeld dat we van onszelf (moeten) hebben. Laatst was ik in de Fnac en telde ik op de tafel met de meest populaire boeken, de boekentitels met ‘geluk’ erin. Het waren er niet minder van vijftien! Dat is toch zielig! Alsof geluk het enige is dat telt.’
Biedt zen antwoorden op die angsten?
‘Ik vind van wel. In ‘De vijf gezichten van angst’ doorweef ik die sociale angsten met verhalen van het ontwaken van de Boeddha. Ik probeer er echt te laten zien dat wat die bedelmonnik 2500 jaar geleden onder een boom in een heel mythologisch wereldbeeld heeft doorgemaakt, dat dat bijna stapsgewijs antwoorden biedt op onze angsten. Het verhaal van de Boeddha is in die zin moeiteloos te vertalen naar onze tijd.
Ook zenmeditatie is in het beste geval doorspekt met het omgaan met die angsten. Bv. de angst om bang te zijn. In zazen gaat het erom te dúrven helemaal bang te zijn. Dat is net het tegendeel van wat mensen –vaak- gaan zoeken in zen, nl. rust en een cocon waarin ze veilig zijn. Het is net een bevrijding om te zien hoe zwaar je geleefd wordt door je angsten. En dat is zeker wat je in zen kunt leren.’
Je bent ook theatermaker en als performer sta je vaak op het podium, soms als David Bowie: In ‘Major Tom, a David Bowie tribute’ brengen jij en je negenkoppige band een eerbetoon aan dé kameleon van de muziekgeschiedenis. Kan je dit makkelijk stroken met je boeddhistische praktijk? Hoe ga je om met die publieke aandacht? Met de roem? Met het krijgen van applaus?
Ik kan geen beroepsmonnik zijn, dus moet ik werken voor mijn geld. De boeddhistische monniken waren in de tijd van de Boeddha wel bedelaars, maar ze waren tegelijkertijd geprivilegieerd. Bij ziekte mochten zij naar het paleis gaan en werden ze door de dokter van de koning verzorgd. Zij waren beschermd. Maar hier in onze samenleving hebben we helaas niet de mogelijkheid om onder een boom te gaan zitten, om dan nadien met een kom rond te gaan in het park en om eten te bedelen. Dus moet er gewerkt worden voor de kost. Ik vind het wel interessant dat ik net als iedereen geld moet verdienen en in het leven moet staan. En toch zenboeddhistisch te zijn. Op de planken staan als David Bowie, tja, dat is net als een ander beroep. In elk beroep heb je te maken met appreciatie, omgaan met succes en falen, omgaan met collega’s. Ik zie dit als een domein waar ik mijn zen kan op beoefenen. Of je nu bankier, dokter, acteur of zenleraar bent: de uitdaging is daarmee dan een zenboeddhistische levenswijze aan te nemen. Dat is een heel interessant gegeven. Veel zenleraren geven dat ook aan, dat je als zenboeddhist niet alleen maar op je kussen moet gaan zitten om, liefst zo snel mogelijk, verlicht te willen worden: sta in het leven en wees zen!
Ik ben nu bijvoorbeeld ook een opera aan het schrijven voor de Gentse Operastudio over Romy Schneider. En binnenkort breng ik met het Hermes-ensemble in het conservatorium van Antwerpen een vroeg stuk van John Cage. En ik doe trainings- en coachwerk. Dat is in principe niet on-combineerbaar.’
Werk je met een theatergezelschap?
‘Nee, ik ben volledig vrij. Losgeslagen wild. Ik ben wel contacteerbaar hoor, en theatergezelschappen en sommige organisatoren weten waarmee ik bezig ben. Dat vrij zijn is leuk én er is tegelijk totaal geen zekerheid. En net dat geeft die vrijheid.’
Mogen we nog boeken van jou verwachten?
‘Zolang dat mag en zolang ik het gevoel heb dat ik iets zinnigs te vertellen heb, heel graag. Ik vind het ook een privilege om een boek te mogen uitgeven. Nu ben ik aan het werken aan een beetje een eigenzinnig boekje. Het is eerder een klein kunstproject: een vergelijking van het fameuze urinoir van Marcel Duchamp en een klassiek zenverhaaltje over de monnik Bodhidharma. Ik wil ze niet echt expliciet vergelijken, maar eerder parallel bespreken: links Duchamp en rechts het zenverhaal. Op zo’n manier dat elke regel de andere regel weerspiegelt. Zonder dat ik de parallellen uitleg, maar ik bied ze enkel aan, als een reflectie.’
*Belgisch psycholoog en schrijver.
Bron: giesbaergskekoleurengazette.be
Connie Franssen zegt
Dank voor dit prachtige verhaal! Blij mee.
Mij trekt het monnikschap vanwege het onderzoek naar thuisloosheid. Niet letterlijk, uiteraard, maar het thuisloos worden qua ideeen en overtuigingen. Thuisloos in de mystieke zin van het woord. Vertrouwen dat er iets in mij werkzaam is, waar ik geen grip op heb. Uw wil geschiede, om het maar even op z’n katholieks te zeggen. En wie of wat dat ‘uw’ dan is.. tsja. Aan de andere kant, de thuisloosheid draag ik allemaal al in me mee, dus of ik die robes ooit zal gaan naaien…
Joop Ha Hoek zegt
Ik heb het gevoel dat de inrichting van mijn leven en het leven zelf organisch is. Bijna alles in mijn leven biedt zich aan mij aan en kan ik aanvaarden of voorbij laten gaan. Niet helemaal natuurlijk, de artrose trekt zich niks van dit statement aan. Maar in het algemeen voel ik me een vrij mens door zo weinig mogelijk zaken te plannen. En nu weer vlug verder met de planning voor het BD, anders loopt de zaak in het honderd.
Moge iedereen gelukkig zijn, niemand uitgezonderd.
Sjoerd zegt
Voor mij een zeer inspirerende vertelling. Goed om te delen met anderen uit mijn omgeving.