De Pali-canon bevat de oudste geschreven boeddhistische teksten. De eerste geschreven versie van de canon dateert van het jaar 29 vóór het begin van onze tijdrekening. De mondeling doorgegeven versie is evenwel aanzienlijk ouder, namelijk van de 5de eeuw vóór onze tijdrekening.
Canonieke geschriften zijn oude teksten, waarin de basale leerstellingen van een levensopvatting of religie zijn opgetekend. Zulke teksten worden meestal door een concilie vastgelegd. Dit is ook hier het geval. Het eerste boeddhistische concilie (483 vóór het begin van onze tijdrekening) werd gehouden tijdens het eerste regenseizoen (P. vassa) nà de dood van de Boeddha (P. parinibbana).
De Pali-canon is een ontzettend volumineuze verzameling teksten (méér dan 10x groter dan alle christelijke doctrinaire teksten samen) die tot stand kwam over een periode van honderden jaren.
Dit is het werk geweest van generaties monniken (P. bhikkhu’s), die met enorme ernst en dito plichtbewustheid, ernaar gestreefd hebben om het woord van de Boeddha (zoals zijzelf het met hun volledig menselijk vernuft én hun intrinsieke beperkingen verstonden) zo nauwkeurig mogelijk weer te geven.
De Pali-canon vormt de officiële tekst van het Theravada—de School van de Ouderen—de traditionele stroming die de oorspronkelijke leer en conventies van de Boeddha na-volgt.
De Pali-canon is de oerbron waaruit alle kennis van de Dhamma—de leer van de Boeddha—uiteindelijk voortgekomen is.
In het boeddhisme is er geen sprake van één enkele canon. Alle grote boeddhistische stromingen (Theravada, Mahayana, Vajrayana) bezitten élk hun eigen canon, maar geen enkele van deze latere ‘canons’ is denkbaar zónder de Pali-canon. De divergerende canons hebben heel wat overlappingen met elkaar. En wat uitermate belangrijk is: ze spreken elkaar nooit tegen op fundamentele en cruciale punten.
De Pali-canon dankt zijn naam aan de taal waarin hij geschreven is. Het Pali is een oud-Indische spreektaal, die behoort tot de groep van de Indo-Europese talen. Het Pali is nauw verwant aan het Sanskriet. Pali is een prakriet-taal, een spreektaal uit het antieke India. Het Sanskriet daarentegen werd als literaire taal gebruikt en ontwikkelde als dusdanig een uitgebreide geschreven grammatica.
Generaliserend kan gezegd worden dat Pali en Sanskriet elkaar niet ver ontlopen. Wie Sanskriet begrijpt kan met Pali overweg en vice-versa. Pali was niet de taal van de Boeddha. De Boeddha sprak Oud-magadhi—de volkstaal die gesproken werd in de antieke Indische Mahajanapada-staat Magadha.
De Pali-canon bestaat uit drie grote onderverdelingen, de zogenaamde ‘drie manden’ (P. tipitaka), namelijk de voordrachten en leerredes van de Boeddha (P. Suttapitaka); de monastieke regels en reglementen voor monniken en nonnen (P. Vinayapitaka) en tenslotte een deel met scholastische teksten die een schematische en analytische weergave bevatten van de leer van de Boeddha (P. abhidham-mapitaka).
Zonder twijfel kan gesteld worden dat de Pali-canon de verwoording vormt van de leerstellingen van de Boeddha, maar apert verklaren dat de canon volkomen (als copie conforme) met de Dhamma geïdentificeerd kan worden is een paar bruggen te ver. Een experiëntiele ervaring valt immers onmogelijk exact in woorden en concepten te vangen.
We mogen niet vergeten dat tussen de periode dat de Boeddha leefde en onze tijd 2.600 jaar ligt. Haast een eeuwigheid. Niet énkel van tijd, maar ook van diepe verschillen in cultuur, van interpretaties en overdracht.
Alhoewel de Pali-canon het oudste nog bestaande geschrift (niet van orale overdracht, dat zijn de veda’s) is van de Indische literatuur mogen we niet vergeten dat de voordrachten (P. sutta’s) niet onmiddellijk werden opgeschreven nadat ze door de Boeddha werden uitgesproken, maar gedurende 500 jaar mondeling werden overgedragen ‘van oor tot oor’, door speciale groepen speciaal voor deze taak opgeleide monniken (P. bhanaka’s). Anders gezegd: de boodschap van de Boeddha is niet rechtstreeks tot ons gekomen.
Vooraleer de teksten van de Pali-canon werden neergeschreven hebben zij een lange, ingewikkelde—en op sommige plaatsen niet steeds duidelijke—orale evolutie door-gemaakt. De kans dat de Pali-canon de exacte afspiegeling is van wat de Boeddha gezegd heeft is dus nihil.
Soms laten deze eeuwenoude teksten meerdere interpretaties toe. En zijn de veelvuldig gebruikte metaforen niet éénduidig te verklaren.
Met verschillen in interpretatie is niets mis, zolang de beoefenaar de teksten met een open geest leest en met persoonlijke wijsheid beschouwt. Zoals de Boeddha het ten andere aan zijn volgelingen opdroeg in de Kalama Sutta.
De vraag is: hoe gaan we om met deze discrepantie tussen wat de Boeddha werkelijk gezegd heeft en met wat ons uiteindelijk overgeleverd werd?
Het antwoord is eenvoudig: door de grote hoeveelheid sutta’s die in de Pali-canon zijn overgeleverd is het mogelijk om de algemene strekking van Boeddha’s leer ondubbel-zinnig te onderkennen.
Praktisch komt het erop neer om ons steeds bewust te blijven van de algemene teneur van de teksten van de Pali-canon op een bepaald thema.
Consistentie en coherentie is de sleutel om het kaf van het koren te scheiden. Door dit te doen lopen we het pad van de Boeddha: de Boeddha presenteerde in zijn verhandelingen consistentie als criterium voor waarheid. Wanneer we de twee eerste voordrachten van de Boeddha in Sarnath én zijn laatste prediking als toetssteen nemen zullen we niet ver van de oorspronkelijke Leer landen.
Beter dan ons te focussen op geïsoleerde passages in de Pali-canon, die meestal het gevolg en het resultaat zijn van latere ontwikkelingen óf aanpassingen aan veranderende omstandigheden, moet consistentie en coherentie het criterium zijn om de oorspronkelijke leer van de Boeddha te duiden. Kijk daarom niet naar de pixels, maar naar het totaalbeeld. Wanneer je dit doet verschijnt de Dhamma in zijn immense grootheid.
Hoe méér je deze teksten uit de Pali-canon leest, i.c. hoe dieper je graaft in deze vroeg-boeddhistische manuscripten (liefst in de originele taal), hoe coherenter Boeddha’s visie wordt. Hoe consistenter en coherenter deze geschriften zich—zowel naar inhoud als naar vorm—als een eenheid presenteren. Hoe méér je ook het bijkomstige van het essentiële onderscheidt. En hoe explicieter Dhamma op de voorgrond treedt.
Zo wordt de Pali-canon een open poort die naar Dhamma voert.