De begroeiing in de voortuin was menshoog. Eén tot twee keer per jaar snoeide David, de inwonende volwassen zoon van de Penders, het groengele zacht wuivende bamboe zo laag als de vensterbank. Mevrouw Penders genoot ervan om naar de spelende kinderen op straat te kijken, waaronder de kleintjes van de buren. Mevrouw Penders woonde hier al veertig jaar. Dat was ook wel te zien aan de buitenkant van het huis. De buren hadden even gefronst toen ze met de makelaar een bezichtiging kwamen doen. ‘Er woont een oudere dame met haar zoon’, zei de makelaar van de verkopers. Hij draaide met zijn ogen, alsof hij daarmee een geruststellende verklaring gaf voor de verfomfaaide staat van het huis.
Het oudste dochtertje van de buren kwam regelmatig voor haar raam staan en zwaaide enthousiast naar haar, een nieuwe jas of regenlaarsjes showend door haar beentjes om en om omhoog te tillen. David vond dit prachtig, hij had niet zoveel met kinderen maar dit meisje sloot hij direct in zijn hart.
Mevrouw Penders, ‘noem mij maar Han’ maar dat deed de buurman nooit, stond dan moeizaam op van de bank en zwaaide even enthousiast terug. Het meisje lachte als ze dat zag en rende dan weer vrolijk terug naar haar fietsje of de kinderen van de overburen.
De buren hadden er inmiddels een baby van een maand of zes bij. Han lag ’s nachts veel wakker en hoorde het kleintje regelmatig huilen. David zei dat het als een ‘mekkerend geitje’ klonk. Ze vermoedde dat de vader vroeg opstond, zo tegen 04:00 en het kindje mee naar beneden nam. Ze hoorde hem lopen op de trap. Het was een welkome onderbreking van haar gedachten.
Ze had een beetje medelijden met het jonge ouderpaar naast haar, het deed haar denken aan de eerste jaren met Paul en de kinderen.
Nu bijna 90 jaar oud, piekerde ze iedere nacht over haar leven. Had ze de dingen wel goed gedaan? Ook met de kinderen? Haar gedachten vlogen daarnaast regelmatig terug naar de rechtszaak. Het was nu zestig jaar geleden. Ze had er nooit meer met iemand over gepraat omdat ze ook niet wist met wie dat zou kunnen. Ze was nog steeds boos op wat haar was aangedaan, zelfs nadat ze had gewonnen.
‘Ding-dong’ galmde de bel door het huis. Han’s hoofd schoot omhoog, ze was even weggedommeld. Ze zag de buurman staan. Schuifelend door de gang vroeg ze zich af wat hij kwam doen. Voorzichtig vertelde hij haar dat haar televisie ‘s nachts erg veel lawaai maakte. Of ze misschien een koptelefoon kon opdoen? Han liet hem binnen en nodigde hem uit voor een kop thee. Intussen vertelde ze dat ze veel nadacht over haar leven, zich afvroeg of ze de dingen wel goed had gedaan. Ook lag ze vaak te piekeren over ‘de rechtszaak’.
De buurman, een nieuwsgierig man, wat gezien zijn achtergrond als journalist, niet zo gek was, stelde haar nog enkele vragen. En voor ze het wist, begon ze te vertellen, iets wat ze normaal nooit zo maar deed. Over het proces dat zo veel invloed had op haar leven, maar ook op dat van vele andere vrouwen.
“Wist je dat getrouwde vrouwen tot 1956 hun man om geld en toestemming moesten vragen als ze bijvoorbeeld kleding of apparaten wilden kopen?”, zei ze. “Ook konden ze geen verzekeringen afsluiten of geld van de bank halen. Vrouwen waren ‘handelingsonbekwaam’, zoals dat indertijd werd genoemd.”
Dat wist de buurman niet. Hij moedigde haar aan en als vanzelf kwamen de woorden.
Alleen voor de dagelijkse boodschappen kreeg de vrouw huishoudgeld en de goedkeuring van de echtgenoot. Op 14 juni 1956 werd deze ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ afgeschaft. Het bleef echter in veel beroepsgroepen nog jarenlang normaal dat vrouwen hun werk door huwelijk of zwangerschap kwijtraakten.
Dat gold ook voor haar toen zij eind oktober 1960 trouwde met Paul.
Paul was voor die tijd een ruimdenkende man. Hij snapte dat ze haar vrijheid zo lang mogelijk wilde behouden. Ze hadden elkaar ontmoet bij een verzekeringsmaatschappij, waar men levensverzekeringen verkocht. Ze werkten allebei in de ruimte van de administratie. Zij achteraan in de hoek met de andere secretaresses en hij helemaal vooraan bij de directie omdat hij belangrijker werk had. Achteraf bleek dat ‘belangrijke’ allemaal wel mee te vallen. Toen hij zijn plaats tijdelijk moest afstaan aan een nieuwe werknemer kwam hij bij haar aan tafel zitten. Niet lang daarna was het bij hem ‘ontsproten’ zoals ze destijds zeiden.
Voor hun trouwen hadden Han en Paul hun oog laten vallen op een bouwkavel in een gebied rondom Nijmegen. Paul woonde daar al in het dorp. Han woonde nog thuis, in het huis van haar ouders met de kwekerij aan een belangrijke doorgangsweg in Nijmegen. Ze had nooit zin gehad om daar te gaan werken. Twee van haar oudere zussen deden dat wel. Die vonden dat wel makkelijk, geen gedoe. Sterker nog: zij mochten daar gewoon blijven werken na hun trouwen, omdat het in het familiebedrijf was.
Han koesterde haar zelfstandigheid, ze genoot van het leven, ging dansen en overal naar toe. Trouwen deed ze al rijkelijk laat voor die tijd, op haar dertigste. Toen kon ze er echt niet meer onderuit, anders zou het lastig worden met kinderen krijgen. Haar vader had het liever eerder gezien, hij maakte zich een beetje zorgen. Han zei tegen hem: ‘Ik kijk gewoon de kat uit de boom’, waarop hij antwoordde: ‘Jij kijkt net zolang tot er geen kat meer in zit’.
Ze waren met veel kinderen thuis, zeven meisjes en drie jongens. Boven Han kwamen maar liefst zes zussen. Toch kreeg ze al dat ‘vrouwengedoe’ nooit zo mee. Ze was wat ze tegenwoordig een ‘tomboy’ noemen. Han herinnerde zich dat ze in de zesde klas een gesprek opving tussen twee van haar vriendinnen die achter haar zaten. Ze had zich omgedraaid en gevraagd waar ze het over hadden. “Dat zul jij niet weten met al je oudere zussen’, had Beppie lachend gezegd. ‘Ga maar eens op de lange lijn kijken in jullie tuin, voegde Trees eraan toe. Haar vriendinnen keken elkaar geheimzinnig aan.
Na school was Han direct naar de tuin achter het huis gelopen. Aan het einde van het lange grasveld lagen de kassen van de kwekerij. De kinderen Penders kwamen daar graag omdat het binnen lekker warm was maar eigenlijk mocht dat niet. Hun ouders waarschuwden hen voor al het glas, waar ze gemakkelijk doorheen konden vallen als ze hun ruwe spelletjes speelden.
De ‘lange lijn’ was de waslijn die diagonaal door de grote tuin was opgespannen. Het was een flinke lijn, wat wil je met tien kinderen. Han had zich er eerder nooit zo in verdiept. Haar oudste twee zussen hielden zich ook bezig met de was. Han hielp haar moeder met het innen van de gelden voor de verkochte bloemen wat ze trouwens een rotwerkje vond omdat ze niet graag ‘bij de mensen om geld leurde’.
Het was haar wel opgevallen dat er altijd een laken over de was hing. Ze trok dat laken nu voorzichtig weg. Naast hemden, broeken en shirts hingen een stuk of twintig witte lange ruw katoenen lappen met lichtbruine vlekken. Han begon iets te vermoeden, haar moeder had haar een keer bij zich geroepen en het uitgelegd. Han had er maar met een half oor naar geluisterd, ze wilde liever de nieuwe fiets van de buurjongen gaan proberen. Zij werd nog altijd niet ongesteld, ze was laat. Ze had dat heerlijk gevonden, ze zag bij haar zusters hoeveel last ze er elke maand van hadden. Pas toen ze tegen de 16 liep, kreeg ze een stapeltje witte lappen mee voor in haar kastje in de hoek van de grote rechthoekige slaapkamer van de zeven Penders meisjes.
Zodra ze bij haar werkgever meldde dat ze ging trouwen, hadden ze gezegd: ‘Je trouwt aan het eind van de maand, dan moet je er nog wel voor zorgen dat je de staten hebt uitgerekend’. Dat alles moest in orde zijn, anders kregen de mensen die maand geen geld. Zo hadden ze daar ook nog op die manier controle over je. Dat ze daar al vijf jaar werkte, maakte voor hen niks uit.
Han besefte dat ze geluk had gehad met Paul. Hij werkte hard en hielp haar ook in huis, al moest zij hem daarin wel sturen. Dat was voor een man toen nu eenmaal niet gebruikelijk.
Hij was ook haar steun en toeverlaat tijdens haar ontslag en de daaropvolgende rechtszaak. Dat alles was begonnen tijdens haar eerste zwangerschap, in het voorjaar van 1961. Het dreigde een miskraam te worden. Om het kindje te redden werd ze vanaf maand vier opgenomen in het ziekenhuis waar ze de rest van haar zwangerschap moest verblijven.
De dag van haar ontslag zou ze nooit vergeten.
Langzame voetstappen kwamen de zaal binnen, om de stap hoorde ze een kleine ‘knak’. Paul! Na de val van het dak van de schuur had zijn voet nooit meer helemaal goed gescharnierd. Hij had er zelf enkel last van als het koud weer is, dan werd het gewricht stijf. Het geluidje liet haar hart vlammen. Al die maanden daar alleen, maakten dat ze steeds heviger verlangde naar alles wat haar verbond met hem.
Paul’s gezicht dook op naast het hare. ‘Dag lieverd’, had hij gezegd. Een bebaarde kus.
‘Ik heb iets voor je!’ Hij gaf haar een witte envelop met het logo erop dat ze zo goed kende. Zwarte letters horizontaal naast elkaar. Simpel, geen franje.
‘Ik heb de brief al gelezen, ik kon niet wachten tot ik bij je mocht komen’. Paul’s gezicht fronste, zijn borstelige wenkbrauwen vormden toen nog een bijna aaneengesloten geheel met zijn zwarte baard. Haar hand reikte naar de brief, bleef erboven hangen, zette dan door. Het was slechts één velletje. Toen ze de opmaak van de brief zag, wist ze het al. Ze had ze al zo vaak moeten versturen.
‘Geachte mevrouw Penders,
Naar aanleiding van uw langdurig ziekbed en aankomend huwelijk, zien wij ons genoodzaakt u te ontslaan uit uw functie. Dit zal plaatsvinden per eerste van de maand opvolgend aan de dagtekening van deze brief.
Wij bedanken u voor uw inzet voor de Eerste Katholieke Verzekeringsmaatschappij en wensen u veel geluk in uw huwelijk.
Hoogachtend…’
Dit was het dus.
Warmte gloeide naar haar wangen, terwijl ze naar de letters staarde. Warmte ook van de hand van Paul op mijn linkerschouder.
Dus dit is het moment waar haar moeder haar al haar hele leven voor waarschuwde. ‘Vroeg of laat moet je eraan geloven, kind, je hebt het recht niet aan jouw kant. Wees slim en voeg je naar hen voor ze jou pijn doen.’
Een steeds luider wordende piep in haar oor, hartkloppingen. Haar ogen draaiden naar opzij, Paul’s lippen bewogen dun en strak.
’… Dus we moeten hier nu echt werk van maken, okay schat?”.
Haar hand schoot abrupt lijnrecht omhoog.
Paul deinsde van schrik achteruit.
Han staarde naar de woorden op het vel papier, de boodschap langzaam tot haar doordringend. De tranen brandden achter haar ogen, ze hield ze in bedwang. Dit moment voelde als een klap in het gezicht, maar ze was voorbereid.
Paul probeerde haar te troosten. “Lieverd, we komen hier wel doorheen. We moeten gewoon even nadenken over de volgende stap.”
Han knikte langzaam, maar haar gedachten waren al verder. Ze had iemand gevonden. Een advocaat die bereid was om haar zaak aan te nemen. Ze had wekenlang brieven geschreven en telefoontjes gepleegd, stil en in het geheim, om geen valse hoop te wekken of Paul ongerust te maken.
Ze keek hem aan: “Paul, ik heb al contact opgenomen met een advocaat. Hij denkt dat we een sterke zaak hebben.”
Paul keek haar verbaasd aan, een mengeling van trots en bezorgdheid op zijn gezicht. “Een advocaat? Wanneer heb je dat geregeld?”
Han glimlachte zwakjes. “Al die nachten dat ik wakker lag, piekerend over wat ons te wachten stond. Ik wist dat ik iets moest doen. Dit onrecht kan ik niet zomaar accepteren.”
Paul pakte haar hand, zijn grip stevig en steunend. “Dan gaan we er samen voor, Han. We vechten dit aan.”
Ze omhelsden elkaar, wetend dat dit slechts het begin was van een lange, zware strijd. Maar Han voelde een nieuwe kracht in zichzelf opborrelen. Ze was niet alleen een slachtoffer; ze was een strijdlustige vrouw die voor haar rechten zou opkomen. Voor haarzelf, voor hun toekomst en tegelijkertijd voor alle vrouwen die ooit deze vorm onrecht hadden ervaren.
En deze keer zou niemand haar kunnen stoppen.
“Trouwen kan altijd nog,” fluisterde ze, meer tegen zichzelf dan tegen Paul. “Maar eerst, gerechtigheid”.
De advocaat had uiteindelijk aangeboden Han gratis te ondersteunen. Hij geloofde in haar zaak en snapte dat de uitkomst hiervan belangrijk kon zijn voor zoveel vrouwen na haar. Samen met Han doorploegde hij maandenlang alle documenten.
Op een grijze ochtend in de rechtbank, terwijl de regen zachtjes tegen de ramen tikte, begon het proces dat Han’s leven zou veranderen. De advocaat presenteerde het bewijs. Han zat erbij, haar hart bonzend van spanning en hoop, terwijl ze hem aan het werk zag.
Tijdens een pauze buiten de rechtszaal, ontmoette ze twee jonge vrouwen van haar werk. “U bent een inspiratie voor ons,” zeiden ze. Dit moment raakte haar diep.
Terug in de rechtszaal, na uren van nerveus wachten, kwam het verlossende woord. Han won de zaak. Het was een overweldigend moment; tranen, applaus van de toeschouwers en een lange omhelzing van Paul, die nooit van haar zijde was geweken.
De dagen na de uitspraak waren een roes van interviews en felicitaties. Han voelde voldoening maar besefte ook iets anders.
“Mijn rechtszaak had ik dan wel gewonnen,” vertelde ze aan haar buurman, “maar de echte strijd voor zoveel anderen stond nog aan het begin.”
Tekst Bay Hagebeek. Uit privacyoverwegingen zijn de namen van de betrokkenen gefingeerd. Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met de schrijver van dit stuk. www.bayhagebeek.nl