Dagboekaantekening 27-8-1993. Een herinnering aan Ladakh, India.
Met een vliegtuigje, model piper, geland in het dal op 3.524 meter hoogte, vanaf New Delhi. De korte landingsbaan van Leh, de hoofdstad van de Himalayaregio Ladakh, ook deels geclaimd door Pakistan en China.
Gelegen tussen Tibet en Kashmir was Ladakh altijd een belangrijke handelsroute langs de Indusvallei. Bij een boeddhistische man thuis dronk ik thee met veel yakhboter, de vetringen dreven tot aan het oppervlak. De thee smaakte navenant walgelijk.
Ik dronk de kop toch voor driekwart leeg, de neus denkbeeldig dichtgeknepen. Hoogteziekte. Het leek me klimaatgebonden thee, door het vetgehalte. Constant lichte hoofdpijn. En dan te bedenken dat dit het dal was.
Zware aardbeving in de regio Latur, vijfhonderd kilometer zuidelijk. Het is tot hier gevoeld, maar niet zo door mij. Ik sliep er dwars doorheen.
Tienduizend doden, naar schatting dertigduizend gewonden. Vanuit een antiek postkantoor zonder werkende telefoon stuurde ik een telegram naar mijn ouders. Geen botbreuken, ook verder alles ok. Het telegram bleek bezorgd in Buggenum, hoorde ik weer thuis.
Het landschap rond Leh was onwezenlijk, droger dan de Sahara. Gezicht op de Indus vanuit een oeroud boeddhistisch bergklooster, wit gepleisterd. Op het dak gele vlaggen en banieren.
Elders zag ik in een klooster resten van de occulte Bonreligie, met pre-boeddhistische Tibetaanse wortels. Opgezette zwarte bokken aan het plafond gehangen, sinister. Geen uitleg.
De Indusrivier, ver weg in de diepte, leek op een andere planeet te stromen. Totale afwezigheid van de mens. Scene uit een Kubrickfilm. High en uitgeput door de ijle lucht. Hoogteziekte. Verkouden omdat het in de schaduw vier graden vroor. Ondertussen scheen de zon verraderlijk fel.
Overal stupa´s. Kleine boeddhistische pleisterplaatsjes, soms honderden bij elkaar geclusterd op de berghellingen. Om sommige van die stupa´s heen: keien, gegraveerd met Sanskrietteksten, variërend in grootte.
Nog meer witte kloosters op moeilijk bereikbaar hoogten. Tientallen monnikencellen gegroepeerd rond een hoofdgebouw, met daarin de gebedsruimte. Veel hout.
In een redelijk bereikbaar klooster een geanimeerd gesprek met een ongeveer 10-jarige novice in het donkerrood, een vuile gele shawl om zijn nek. Ik voetbalde een kwartier met hem in de gebedsruimte, geen van de monniken vond dat vreemd. Ze gingen door met bidden of kletsen wat met elkaar.
Nog steeds vraag ik me af of hij vrijwillig z’n geloften aflegde. De jongen kan door een straatarm gezin aan het klooster zijn afgestaan, in ruil voor kost en inwoning en hopelijk zonder seksueel misbruik door oudere monniken of de abt. De ouders kan goed karma zijn beloofd, naast reïncarnatie in een beter soort bestaan.
Sonoor chanten. De monniken begeleidden hun gebed met trommelmuziek. Ze pauzeerden regelmatig.
Na een week met veel moeite een ticket terug naar New Delhi geregeld, bij een bomvolle balie op het vliegveldje van Leh. Door slecht weer (mist, regen) stegen er minder toestellen op. Leh was een Himalaystadje dat merkbaar pas sinds 1974 toeristen ontving.