Toen ik, ondertussen 20 jaar geleden, mijn eerste boek aan een uitgever voorlegde, was ik blij met zijn onmiddellijke positieve reactie. Het boek was bedoeld als een eenvoudige kennismaking met het boeddhisme.
Maar over de titel was er discussie. De uitgever stelde voor om het ‘De essentie van het boeddhisme’ te noemen. Dat voelde voor mij helemaal niet oké. Maar hij drong aan. Het kwam zover dat ik zei dat als hij het onder die titel zou uitbrengen, dat ik mijzelf dan volledig van het boek zou distantiëren. Uiteindelijk werd het ‘Een kleine inleiding in het boeddhisme’.
De essentie van het boeddhisme? Alsof het boeddhisme een essentie zou hebben. En alsof ik de autoriteit zou zijn om daar een oordeel over te vellen. Toen ik in een interview zei dat het idee van een essentie in het boeddhisme wel een heel westerse manier van denken is, repliceerde de journalist meteen: ‘Is daar dan iets mis mee?’ Nee, maar in het contact met een andere cultuur ontdekken we dat onze manier van kijken niet de enige is.
(Voor wie het nog niet duidelijk moge zijn, de titel van deze tekst is dus pure clickbait.)
Dat was ook voor mij een hele ontdekkingsreis. Toen we in de jaren ‘80 in Indonesië het Chan-klooster van Ashin Jinarakkhita, de leraar van Ton Lathouwers, bezochten kwamen we plotseling in een heel andere wereld terecht.
Het was een schokkende ervaring. Ik zag zen als eindelijk een religie zonder bijgeloof, zonder rituelen, een boeddhisme ontdaan van alle ballast, gereduceerd tot zijn pure essentie. En we kwamen terecht in een klooster vol beelden, wierookstokjes en kaarsen. Niet alleen boeddhabeelden, maar ook wierook voor een opgezette tijger die daar ooit in de bergen gevangen was. En beelden van monsters en demonen. Er werd veel gezongen. Soms van ‘s morgens tot ‘s avonds. En rituelen, rituelen, rituelen …
De mensen waren er onwaarschijnlijk gastvrij. Omdat ze wisten dat we graag mediteerden hadden ze daarvoor een aparte ruimte voor ons ingericht. Maar alleen wij mediteerden. Was meditatie dan niet de essentie van zen?
Dat was even slikken. Er was een gevoel van verontwaardiging, het ging tegen al mijn denkbeelden in. En in schril contrast daarmee was ik er graag. Ik heb er altijd een heimwee naar gehouden. En toen ik jaren later met mijn gezin de plek opnieuw opzocht, Jinarakkhita was toen al lang overleden, was ik diep ontroerd. Het voelde als weer thuiskomen.
Jinarakhita was een heel open en toegankelijke man. Toen we hem aanspraken op al dat (in onze ogen) bijgeloof moest hij hartelijk lachen. ‘Dat is allemaal niet belangrijk’ zei hij. En het was voor hem duidelijk dat we die vormen niet naar het Westen moesten meenemen. Een westers boeddhisme moest westers zijn.
Ik ben blij dat ik in de eerste jaren dat ik mediteerde meteen met Azië geconfronteerd ben geworden. Maar ik heb er lang mee geworsteld. Ik zag sommige westerse boeddhisten beweren dat het boeddhisme in Azië gedegenereerd was. En dat wij hier het ware boeddhisme herontdekten. Als dat geen koloniale attitude is! Maar hoe meer ik leerde over het boeddhisme, hoe meer ik besefte dat er niet één boeddhisme is. Dat zelfs de noties boeddhisme en boeddhisten westerse constructies zijn.
Ik ben het boeddhisme gaan zien als een rijk geheel van stromingen die je niet in één essentie kunt vatten. Stromingen die niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, die vaak in heftige polemieken met elkaar verwikkeld zijn. En die ook allemaal hun culturele kleur hebben, maar waarbij je ook niet kunt benoemen waar cultuur eindigt en waar boeddhisme begint.
Voor mij blijft de vraag open: We hebben een heel sobere zengroep, je zou hem seculier kunnen noemen in Stephen Batchelor’s betekenis. Maar we zingen wel oude teksten, vertaald uit Sanskriet en Chinees, dat wel. Omdat die teksten soms zo onverstaanbaar zijn voor moderne westerse oren heb ik ooit (heel even) overwogen ook daarmee op te houden. Maar ik hou van die teksten.
En of ik nu in de Palicanon lees, of de Lotus Sutra, of de Diamant Sutra, of teksten uit het Reine Landboeddhisme, of het esoterische boeddhisme, je kunt het zo gek niet bedenken, ik heb daar altijd een warm gevoel bij. Is er dan toch een essentie? Onze westerse reflexen liggen blijkbaar altijd op de loer.
Maar wat raakt mij daar dan zo in? Er zijn een aantal thema’s die ik in dat rijk geheel van stromingen dat we boeddhisme noemen, vaak tegenkom. Ik kan het geen essenties noemen, maar wel thema’s die mij diep raken.
En een daarvan is mededogen. Of het nu de de Boeddha uit de Palicanon is, die over de vier brahmavihara’s onderricht, of Amida Boeddha die de gelofte aflegt alle mensen mee te nemen naar het Westelijke Paradijs, of de glimlach van een boeddhabeeld in een Chinese tempel. Steeds straalt er een mateloos mededogen uit.
Dat raakt mij, altijd weer. Onze zentraditie heet niet voor niets Mahakaruna Chan. Mahakaruna: het grote mededogen.