Toen ik in een ziekenhuis geboren werd zei een verpleegkundige tegen mijn moeder: dat wordt een grote en stevige man. Ik woog toen negen pond. De verpleegkundige kreeg gelijk. Tot mijn dertigste was ik een stevige maar slanke man van tegen de honderd kilo (zware botten en 1.89 meter lang) maar toen mijn partner zwanger werd van ons eerste kind en een heerlijke dikke buik kreeg -ik legde vaak mijn oor tegen de buik, of ik al leven hoorde maar kreeg regelmatig een schop(je) tegen het hoofd van de ongeborene, zwangere vrouwen zijn zo heerlijk, zo vol leven- groeide ik organisch mee. Een paar keer in mijn leven ben ik gaan lijnen, zoals dat heet. Honderden kilo’s zure bommen verorberde ik en ik viel snel zo’n 25 of 30 kilo af. Mijn nek werd een staak en ik voelde me doodongelukkig. Mijn noodlot is dat ik graag en goed kook, kreeg zelfs van een bevriende eigenaar van een sterrenrestaurant het verzoek om in zijn keuken te gaan bakken.
Ik ben van na de oorlog en dat wil ik graag blijven, maar ik 1953 moest ik omdat ik te mager was door de omstandigheden van na de oorlog naar een herstellingsoord in Vorden, zes weken lang om daar weer op gewicht te komen. Samen met nog honderden Rotterdamse kinderen. We werden uitgezonden. Ik vond het verschrikkelijk, weg van huis, mijn vertrouwde omgeving, mijn ouders en grootouders, tussen mensen die ik niet kende. Ik kon toen net een beetje schrijven en schreef verontrustende briefjes aan mijn ouders waaruit de heimwee knalde. ‘Ik kom over twee weken weer naar huis’ en ‘ik eet goet en ‘ik ben al dik’. Of het met de deportatie naar Vorden te maken heeft en die eenzaamheid in en van mij, weet ik niet. Maar ik zal nooit ergens gaan logeren, ik heb dat maar een paar keer in mijn leven gedaan. Voor je het weet gaan de deuren op slot, zoals in Vorden, en word ik dwangmatig gevoed. Ik ben liever baas in eigen buik.
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Vrede en alle goeds.
Moedig voorwaarts!