Je zit in een trein. Ineens wordt er krachtig geremd, je schiet naar voren. Iedereen kijkt naar iedereen. Na een minuut of tien meldt de machinist dat er zich een onverwacht oponthoud heeft voorgedaan. ‘Nadere mededelingen volgen’. Irritatie, boosheid en geleidelijk gelatenheid. Na twintig minuten hoor je dat deze trein niet verder kan rijden en dat er gezocht wordt naar een oplossing. ‘Excuses voor het ongemak’. Lang verhaal kort verteld: twee uur later komt een trein langszij, deur naast deur, en er worden loopplanken neergelegd.
Wat is er in die paar uur crisistijd gebeurd? Mensen die als enkeling reisden zijn met elkaar in gesprek geraakt. Ze halen herinneringen op aan soortgelijke ervaringen. Mobieltjes worden uitgeleend voor dringende boodschappen. Men deelt versnaperingen. De coupé wordt een tijdelijke mini-samenleving met een
onverwachte mate van solidariteit.
Op grotere schaal kan die onderlinge solidariteit ook ontstaan, zoals na de Groningse aardbevingen, bij de Limburgse overstromingen en in de eerste Coronaweken. De calamiteit rangeert mensen op een zijspoor, naar de marge van de normale dienstregelingen van het leven. In zo’n marge bloeit wat antropoloog Victor Turner ‘communitas’ noemde, gemeenschapsgevoel, solidariteit.
In ons land en in de wereld woeden allerlei crisissen. De verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen inventariseren de problemen. Kan de huidige megacrisistijd zorgen voor meer ‘communitas’? En wat is daarvoor nodig?
Opvallend is dat verschillende partijen bij de presentatie van hun verkiezingsprogramma’s oproepen tot een beschaafder debatklimaat. Er moet meer over de inhoud gesproken worden dan over de poppetjes. Het debat
moet insluiten, niet uitsluiten. Concurrenten moeten elkaar als mogelijke bondgenoten gaan zien. Overeenkomsten zijn belangrijker dan verschillen. Bestaanszekerheid voor iedereen tekent zich af als zo’n
overeenkomst.
Een beginnetje van ‘communitas’?