Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Schaterend van de lach zei de meester: ‘Een klap met de stok en je slaat een levensgroot gat in de fantasie en door dat gat sijpelt de werkelijkheid binnen.’
‘Ik snap het meester, de oplossing is gewoon niets weten.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Ik heb wel een monnik gekend met de naam de “wolk van niet weten”, maar het lijkt me toch knap lastig als je niets weet. Denk je niet dat je moet weten wat de werkelijkheid is, broeder Bodai?’
‘Nee, ik weet wat de werkelijkheid is. De werkelijkheid is verdriet om al mijn vriendjes die stenen moeten hakken.
‘Oké, dat is goed: verdriet om al je vriendjes die stenen moeten hakken.’
‘Meester’
‘Ja, Bodai’
‘Meester. Het is niet goed. Verdriet om mijn vriendjes: het doet pijn. Hoe kan ik die pijn weg krijgen?’
‘Het onder ogen zien, Bodai, niet proberen ervan weg te lopen. Ga stil zitten en probeer het te verdragen. Probeer te ontdekken wat pijn is en waar het vandaan komt.’
‘Maar kunt u het mij niet vertellen?’
‘Jawel. Ik kan je ook vertellen waar China ligt, maar als je erheen wilt zul je zelf moeten gaan lopen. En ,…ik heb het al verteld: het onder ogen zien, niet proberen er van weg te lopen, stil gaan zitten en het proberen te verdragen. Proberen te ontdekken wat pijn is en waar het vandaan komt. Bodai, ik kan jouw pijn niet dragen, ik ben niet de weg, de waarheid of het leven. Jij bent de weg. Jij bent de waarheid. Jij bent het leven.’
‘Meester, ik wil niet meer leven. Leven doet zo’n pijn.’
‘Dat is dan jammer, dan moet ik die taart die ik voor je verjaardag heb gebakken helemaal alleen opeten.’
‘O ja, dat is waar: ik ben vandaag jarig.’
‘Kunnen en kennen zijn broer en zus van elkaar.
Als je iets kunt, dan ken je het ook.’
‘Lang zal hij leven, lang zal hij leven, lang zal hij leven in de gloria, in de gloria, in de gloria Hieperdepiep Hoera, Hoera, Hoera.’ En terwijl Bodai aan tafel gaat zitten, komt de meester binnen met een taart met twaalf kaarsjes. ‘Ik heb nog een raadsel voor te verjaardag.’
‘Ja, meester? Vertel, vertel.’
‘Eerst de kaarsjes in één keer uitblazen.’
In één keer blaast Bodai alle kaarsjes uit en de kamer is aardedonker. Vanuit het donker klinkt de stem van de meester: ‘Bodai, hier is je raadsel, waar is het licht naartoe?’
‘Dat heb ik uitgeblazen, meester.’
‘Ik vraag niet of je het uitgeblazen hebt, ik vraag je waar het naartoe is.’
‘Het is weg..’
‘Waarheen?’
‘Dat weet ik niet.’
Als de meester het licht aandoet, zegt hij: ‘Kijk, nu is er weer licht alsof het nooit weg is geweest. Het is net alsof je een cadeautje voor je verjaardag krijgt. Je weet niet wat het is; het zit nog ingepakt. En als je het uitpakt: wauw, wat een gaaf cadeau. Als je het dan weer terug in de verpakking doet, is het niet verdwenen. Licht verdwijnt ook niet. Vergelijk het maar met een munt. De kop is duisternis en de munt is het licht. Hier komt het raadsel: Bodai, waar is je verdriet naartoe?’
‘Meester, dat zit achter het plezier verscholen.
Meester?’ ‘Ja, Bodai.’
‘Meester, hoe kun je ervoor zorgen dat het verdriet aan de achterkant blijft?’
‘2500 jaar geleden stelde Prins Siddharta diezelfde vraag en niemand kon hem daarbij helpen. Toen is hij op zoek gegaan naar mensen die het antwoord wisten. Maar hij heeft niemand kunnen vinden.. Dat is eigenlijk ook logisch: een antwoord moet jezelf vinden. Het is net zoiets als taart eten. Daar heb je niks aan als een ander dat doet, dan proef je niks. Taart eten moet jezelf doen en antwoorden moet jezelf vinden. Natuurlijk kwam hij wel mensen tegen die hem vertelden hoe hij het antwoord kon vinden, Maar uiteindelijk is hij met een paar vrienden samen gaan zoeken wat je aan je verdriet kan doen. Zes jaar heeft hij gezocht naar de oplossing en die zoektocht was zo zwaar dat hij er bijna dood aan is gegaan. En als je sterk naar deze oplossing verlangt, dan beloof je:
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.’
‘Dat is wel heel erg moeilijk, meester.’
‘Bodai, vandaag ben je twaalf jaar geworden. Dat is een heel belangrijke leeftijd. Tot je zesde jaar heb je bij je ouders gewoond en daarna ben je van huis weggelopen. Nu woon je alweer bijna zes jaar in de tempel. Je moet nu heel goed je hart onderzoeken en ontdekken wat het liefste is waar jij je in je leven mee wilt bezighouden.’
‘Meester, waar kan ik dan uit kiezen?’
‘Ik heb gezegd dat je je hart moet onderzoeken. Diep in je hart weet je precies wat goed is en wat je wilt. Dat hoef je niet nu direct te doen. Je hebt er minstens een jaar de tijd voor. Maar dat wil niet zeggen dat je het moet vergeten. Binnen niet al te lange tijd komt het moment dat je iets moet gaan doen.’
‘Meester? Dit is alweer iets heel pijnlijks: als ik één ding kies, dan ben ik al het andere kwijt.’
‘Je zou graag alles willen hebben?’
‘Ja, meester, waarom mag je maar één beroep kiezen?’
‘Het is eigenlijk niet een kwestie van kiezen, Bodai. Het heeft meer weg van “herkennen wat jou kiest”. Als je oplettend bent, is alles wat je op je levenspad tegenkomt je lesmateriaal. De hele wereld is eigenlijk een school, een levensschool. De bedoeling is jezelf te leren kennen.’
‘Maar, meester, ik ken mijzelf toch? Ik weet wie ik ben.’
‘Luister, Bodai. Kunnen en kennen zijn broer en zus van elkaar. Als je iets kunt, dan ken je het ook. Weet jij wat je kunt?’
‘Ja, ik kan vegen, afwassen, het fornuis aanmaken en nog veel meer.’
‘Ja, dat is mooi, maar kun je ook iets aan je pijn en verdriet doen?’
‘Nee, meester, er gebeuren soms dingen die mij verdrietig maken, waaraan ik niets kan doen.’ ‘Dus, je hebt pijn en je kunt er niets aan doen. Wie is het die pijn voelt?’
‘Ik voel die pijn, meester.’
‘Ken je jezelf, Bodai?’
‘Ik weet het niet, meester. Ik denk dat ik weet wie ik ben, maar ook weer niet.’
‘Daarom heb ik ook gezegd dat je je hart moet onderzoeken. Ik zal proberen uit te leggen hoe je dat moet doen. Toen je begon met leren schrijven, dacht je af en toe dat je het nooit zou leren. Daar denk je nu niet meer over na. Je schrijft brieven, versjes, boodschappenlijstjes, enzovoort. Je kunt nu schrijven, maar je wist niet dat je het zou kunnen leren. Alles wat je wilt, dat kun je ook. Pijn en verdriet kun je laten verdwijnen.’
‘Dus ik kan leren om altijd gelukkig te zijn.’
‘Nou, dat is te zeggen: Bodai, waar is je verdriet naartoe? ‘
‘Shit,’ riep Bodai uit.
‘Er zijn dingen die je niet mag zeggen.’
‘Sorry, meester. U zegt dat ik alles kan, ook van mijn verdriet afkomen. Maar dan raak ik tegelijkertijd ook mijn plezier kwijt.’
‘Ja, dat klopt, maar wat zou je met plezier willen dat voor de helft uit verdriet bestaat?’
‘Ja, maar wat blijft er over als plezier en verdriet allebei verdwijnen? ‘
‘Zijn bomen en bloemen gelukkig of ongelukkig? Heb je een bloem wel eens horen klagen?’
‘Nee, meester, maar bomen en bloemen zijn geen mensen.’
‘Nee, dat is zo. Bloemen zijn veel sterker dan mensen omdat ze niet aan geluk of verdriet zitten vastgeklonken.’
‘Hè?’
‘Wat ‘hè’?’
‘Bloemen zijn niet sterker dan mensen. Je kunt ze zo plukken.’
‘Dat een mens bloemen kan plukken, heeft niks met kracht te maken. Heb je de narcissen gezien bij de poort, die zijn dwars door het asfalt heen gebroken. Kun jij het asfalt van de weg breken? Narcissen hebben een geweldige innerlijke kracht. Niet het brute geweld waar mensen prat op gaan. Narcissen zijn zachtaardig en kwetsbaar en hebben tegelijkertijd een kracht waar wij niet bij kunnen. Deze bloemen kennen geen angst, vreugde of verdriet. Ze hebben maar één doel, “narcis zijn”. Ze kunnen niet anders. Maar de mens wil nooit zijn wat hij of zij is. Ben je bang om je verdriet kwijt te raken?’
‘Nee, meester, maar wel mijn plezier.’
‘Dat is hetzelfde. Ben je wel eens een arm of een been kwijt geweest?’
‘Nee, natuurlijk niet, meester!’
‘Maar wel je verdriet of je plezier. Dan zijn plezier en verdriet niet werkelijk van jou. Wat werkelijk van jou is, kun je niet kwijtraken. Bodai, ken je het bord wat boven het altaar hangt.’
‘Ja, meester. Er staat op geschreven “geen start”.’
‘Juist, en als er geen start is, dan is er ook geen finish. Wat er eigenlijk staat, is geen begin, geen eind. Dat heeft te maken met de laatste regel van de sutra.
Hoe lang ik ook met dit alles zal bezig zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Maar ik kan het misschien duidelijk maken met het verhaal van meester Ikkyu. Zenmeester Ikkyu bezoekt een oude monnik die op sterven ligt. Ikkyu vraagt hem. “Zal ik u leiden?” De oude monnik antwoordt: “Wat valt er te leiden? Ik ben alleen gekomen en ik ga ook alleen. Hoe zou u mij kunnen helpen?” Waarop de meester Ikkyu antwoordt: “Als u denkt dat u komt en gaat, dan is dat een waanidee. Staat u mij toe het pad tonen waarop geen komen of gaan is.” Wat meester Ikkyu tegen de oude monnik zei, was zo duidelijk dat de monnik met een glimlach stierf.
Welgefeliciteerd, Bodai’
‘Meester?’
‘Ja, Bodai’
‘U heeft niet werkelijk een antwoord gegeven.’
‘Wat zou je met een antwoord willen, Bodai?’