Tijdens mijn reis naar Tibet bezocht ik in Lhasa het Winterpaleis, Potala, op de berg Marpori, niet ver van de Jokhangtempel. Potala is gebouwd in 1648 in opdracht van de vijfde Dalai Lama. Zo’n drie kilometer naar het westen ligt het Zomerpaleis, Norbulingka. Gebouwd in opdracht van de zevende Dalai Lama rond 1750.
Potala is een groot complex van trappen, gebouwen, nog meer trappen, donkere ruimtes, donkere gangen. En daar achter weer uithoeken en nissen en gangen en trappen. In (toen) onverlichte vitrines liggen kostbaarheden uitgestald. Het is er schemerig en geheimzinnig, en dat Potala die indruk maakt, kan ook de huidige, veertiende Dalai Lama zich goed voorstellen. Gevraagd naar een verklaring waarom mensen hem vaak zo ‘anders’ vinden, zegt hij: ‘Iemand die vele jaren in Potala heeft gewoond, heeft iets mysterieus’.
Toen ik daar rondwandelde, verkeerde ik in de veronderstelling dat de Dalai Lama vanuit het Winterpaleis was gevlucht in maart 1959. In mijn verbeelding paste dit donkere en koude paleis helemaal bij zijn ontsnapping in de nacht. Vermomd als een Tibetaanse leek reed hij met een klein gezelschap, op paarden, over een weg langs de rivier. ‘Dat was de angstigste nacht van mijn leven, die nacht van 17 maart 1959’ zegt hij hierover. In Potala zag ik hem als het ware, vermomd, in het donker de eindeloze gangen doorgaan, terwijl de paarden onder aan de trappen op hem wachten.
Norbulingka is van een heel andere orde. Het paleis ligt in het groen, overal staan bloemen, het is een zomers paleis, in alle opzichten. Ik herademde toen wij na Potala bij Norbulingka aankwamen en daar rond keken in de lichte kamers van het paleis. Het was er vrolijk en zonnig.
De lezer voelt het misschien al aankomen. Het was niet vanuit Potala, maar vanuit Norbulingka dat de Dalai Lama vluchtte. Bij het Zomerpaleis hadden in maart 1959 al dagen massa’s Tibetanen zich verzameld om te voorkomen dat de Chinese autoriteiten de Dalai Lama uit zijn paleis zouden halen. En ook naderhand zijn er grote gevechten uitgebroken tussen Tibetanen en Chinezen en is Norbulingka beschoten door de Chinese bezetters. Honderden Tibetanen zijn in die tijd vermoord in de nabijheid van het Zomerpaleis.
Pas later heb ik begrepen hoe de vork historisch in de steel zit. In mijn herinnering blijft Potala een donker paleis met een duistere geschiedenis en Norbulingka een vrolijke en zonnige plek. Onjuiste kennis kleurt je waarneming en daar kom je niet zo maar weer van af. De macht der verbeelding.
De reis door Tibet leerde mij op allerlei manieren weer eens hoe bevangen ik kijk en ervaar. De swastika’s, die je her en der, op verschillende plaatsen ziet, gaven mij iedere keer een onaangename schok. Door het gebruik van de nazi’s van dit symbool kon ik de akelige associaties niet van me af schudden.
Aan de Tibetaanse manier van begroeten: de tong uitsteken, kon ik maar niet wennen. Ook al hield ik me voor, wat leuk, zo’n rood lopertje van welkom, ik bleef me ongemakkelijk voelen bij elke uitgestoken tong. Het omgekeerde gebeurde ook. Ik keek naar de toewijding, concentratie en eerbied van de Tibetanen en had daar al heimwee naar voordat ik goed en wel weer naar Nederland vertrokken was.
Cultuur en geschiedenis en verbeelding: je neemt van alles mee op een reis en weinig blijkt overeen te komen. De mooiste momenten waren wanneer ik mijn vooringenomenheid los kon laten en vanuit mijn hart keek en reageerde. Nu nog kan ik bijvoorbeeld de glimlach van een Tibetaanse vrouw en de verstandhouding die ik met haar had, oproepen en de warmte ervan voelen. Harten hebben gelukkig niet zo veel op met meningen en opvattingen en culturele en historische bagage.