In het eerste deel van deze serie over de relatie tussen de kwantumfysica en de madhyamikafilosofie hebben we gezien dat de uitgangspunten van beide nogal verschillend zijn. Het boeddhisme is geen wetenschap en omgekeerd. Niettemin lijken ze het in sommige opzichten erg met elkaar eens te zijn. De vraag is dus of dat echt zo is en zo ja hoe we dit moeten begrijpen. Om hier een antwoord op te vinden moeten dus wat dieper graven en met name kijken naar de ideeën die er leven over wat de relatie nu eigenlijk is tussen onszelf en de wereld waarin we ons bevinden.
De raadsels van de kwantumfysica
Volgens natuurkundige en filosoof Bernardo Kastrup dwingen de bizarre bevindingen op kwantumniveau ons tot een totaal andere blik op de aard van de meetbare werkelijkheid, de toekomst van de wetenschap en uiteindelijk zelfs ons eigen bewustzijn (Podcast NRC “Future Affairs”, 4 maart 2021: “Hoe kwantumfysica ons wereldbeeld op zijn kop zet”). De kwantumfysica zet dus volgens Kastrup ons wereldbeeld op zijn kop, maar wat is dit wereldbeeld eigenlijk en hoe heeft het zich zo ontwikkeld?
Wetenschappers denken volgens Kastrup dat de wereld die we ervaren de echte wereld is, maar dat is volgens hem niet waar. De wereld op zich wordt gevormd door een andere werkelijkheid, die niet meetbaar of waarneembaar is. De natuur gedraagt zich echter wel alsof ze zo is als ze eruit ziet, dus het is niet zinloos om in de schijnwereld wetenschap te bedrijven. Daarmee kunnen we praktische problemen oplossen. Onze ogen en oren zijn echter slechts instrumenten. Ze geven alleen gegevens door van de echte werkelijkheid, maar geven daar geen direct zicht op. Het is alsof we in de cockpit zitten van een vliegtuig waarbij door het slechte weer de ramen zijn geblindeerd en we alleen op onze instrumenten moeten vertrouwen. Er is dus volgens Kastrup een werkelijkheid achter de werkelijkheid. Ons bewustzijn behoort bij deze diepere werkelijkheid en is volgens Kastrup geen bijproduct van onze hersenen. De wetten van de natuur zijn de verschijningsvormen van een universeel anoniem oerbewustzijn.
De presentatoren van de podcast, Wouter van Noort en Jessica van der Schalk, zijn hier behoorlijk van onder de indruk, maar dit wereldbeeld is volstrekt niet nieuw. Het idee dat de materiële werkelijkheid slechts een afspiegeling is van een immateriële ware werkelijkheid stamt al van Plato (427 v.j. – 347 v.j.). Van der Schalk, die toch filosofie heeft gestudeerd, ziet dat in de podcast over het hoofd. De filosofische term hiervoor is “metafysisch realisme”, dus de filosofie die leert dat de werkelijkheid bovennatuurlijk is. Plato dacht nog dat we op grond van ons vermogen tot schouwen, ons innerlijke zintuig, allerhande dingen konden weten van de bovennatuurlijke werkelijkheid. Dit heeft vele filosofen maar vooral theologen na hem aan een baan geholpen en het heeft sommigen onder hen veel gezag, status en rijkdom opgeleverd.
Andere vormen van de hogere waarheid
We kennen dit metafysisch realisme ook in het boeddhisme, in de vorm van de yogācācarafilosofie. Deze leert immers dat alle verschijnselen ontstaan op basis van een bepaalde instelling van het bewustzijn en dat deze moet worden veranderd om tot het ware inzicht te komen. Vasubandhu schrijft in vers 29 van de Trimśikā: “De kennis die boven de wereld uitgaat is van het objectloze bewustzijn. Het is het einde van de twee bronnen van leed omdat het basisbewustzijn is omgedraaid.” In de Viṁśatikā laat Vasubandhu er geen twijfel over bestaan: de dingen die we waarnemen zijn illusies, ze bestaan in werkelijkheid niet. Ze bestaan alleen voor ons bewustzijn, net als in een droom. Er is echter een bovenwereldse kennis mogelijk en dat is het weten van een boeddha. Hiervan draagt volgens de latere tathātagagarbhatheorie ieder de kern in zich.
De Advaita Vedānta is ook een metafysisch realisme. Het leert dat de echte werkelijkheid het brahman is. De wereld waarin we leven is een illusie (maya), die ontstaat doordat we door onze onwetendheid allerhande begrippen opleggen (adhyāsa) op wat zich aan ons toont.
Een recent voorbeeld van het metafysisch realisme is de filosofie van de comparatieve filosoof Ulrich Libbrecht (1928 – 2017). Het is zijn comparatief model dat “… de mens confronteert met de defecten en blinde vlekken van de eigen beschaving.” zoals Michel Dijkstra samenvat in zijn boek Oosterse filosofie (bladzijde 113). Volgens het model heeft ons geestelijk universum een structuur van mentale formaties van energie en informatie. Libbrecht is ervan overtuigd dat hij de “kosmische logica” begrijpt (bladzijde 9 van zijn boek Burger van de wereld). Hij overziet met andere woorden met zijn blik de gehele wereld en staat er dus boven.
Er is met andere woorden volgens het metafysisch realisme een hogere kennis mogelijk die de geest bevrijdt van de wereld. Die kennis ontstaat door je van de wereld af te keren en je bewust te worden van het centrum van de wereld dat zich buiten de wereld bevindt. Al sinds Plato wordt deze kennis verdrongen door de dagelijkse waarneming en de materie, ze moet dus gevonden worden buiten de wereld. Dit betekent dat het centrum van de wereld nergens in de wereld te vinden is. Het enige dat erop zit is je dan van de wereld af te keren en in je eigen geest naar die hogere kennis te gaan zoeken. De dingen in de wereld hebben zelf geen centrum, het zijn lege verschijnselen. Daarom is men steeds op zoek naar de diepere betekenis: alles moet worden uitgelegd. Een voorbeeld hiervan vinden we in de talloze titels van boeken die aankondigen het “hart”, de “essentie”, het “ware”, de “kern”, enzovoorts van hun onderwerp uit te leggen.
Altijd met zijn drieën
Kochumuttom, een vertaler van Vasubandhu onderschrijft dat je het onderscheid tussen de werkelijkheid op zich en de waargenomen werkelijkheid van Immanuel Kant (1724 – 1804), overeen komt met het verschil tussen de wereldse en de ultieme werkelijkheid van Vasubandhu (blz. xxi). Je kunt dit ook heel goed vergelijken met Plato’s filosofie van de ideeën, want net zoals Plato (en de christelijke theologie) onderscheidt de yogācācarafilosofie drie lagen van werkelijkheid: de wereldse werkelijkheid, de laag van de onderlinge afhankelijkheid van de verschijnselen en de absolute werkelijkheid. Plato onderscheidt hier de materiële werkelijkheid, de metafysische vormen (ideeën) en de hoogste vorm (idee) van goedheid, waarheid en schoonheid. In de theologie wordt dit de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De derde term is steeds noodzakelijk om te verbergen dat de beide andere termen eigenlijk niets met elkaar te maken hebben. Daarnaast moet ze het bestaan van tekst of de filosofie zelf verklaren. Die zou immers zonder de derde positie volgens eigen zeggen niet in staat kunnen zijn om iets over de beide andere termen te zeggen. Ze zou ofwel ondergedompeld moeten zijn in de illusie of in het absolute weten waar alle woorden zijn weggevallen.
De werkelijkheid op zich
Kant had het boek van David Hume gelezen waarin de laatste laat zien dat een aantal begrippen, zoals bijvoorbeeld oorzakelijkheid, onmogelijk op de waarneming kunnen worden gebaseerd. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel we verzinnen die begrippen gewoon, ofwel we worden ermee geboren. De laatste mogelijkheid was door andere filosofen al afgeserveerd. Als we echter begrippen als oorzakelijkheid gewoon hebben verzonnen, dan bestaan ze in werkelijkheid niet. Dit zou echter betekenen dat de gehele wetenschap op verzinsels berust en geen juist beeld geeft van de werkelijkheid. Kant vond dit ondenkbaar, daarom publiceerde hij in het jaar 1781 de “Kritiek van de zuivere Rede”. Hierin komt hij met een oplossing: we nemen de wereld niet waar zoals deze is, maar de wereld verschijnt aan ons zoals we deze waarnemen. Er zijn dus twee werkelijkheden: de aan ons verschijnende werkelijkheid en daarnaast een werkelijkheid op zich. Onze zintuigen en ons verstand, dat de zintuigen coördineert, zijn dus de instrumenten waarmee we gegevens verzamelen van de werkelijkheid op zich (das Ding an Sich). Met deze gegevens maken wij ons vervolgens een voorstelling en die voorstelling is wat aan ons verschijnt als de werkelijkheid.
Dit is precies het model dat Kastrup beschrijft. De werkelijkheid op zich zullen we nooit kennen. Kant heeft nog even gedacht dat deze een bijzondere gevallen aanschouwd zou kunnen worden, daarom heeft hij het werk van de toentertijd beroemde ziener Emanuel Swedenborg (1688 – 1772) bestudeerd. Uiteindelijk moest concluderen dat Swedenborg’s hoofdwerk, Arcana Celestia, uit “… acht banden vol onzin …” bestond en dat er niets anders in te vinden was dan “… speculatieve hersenspinsels van een verwarde geest…” (Träume eines Geistersehes und andere vorkritische Schriften, bladzijde 364: “… acht Quartbänder voll Unsinn…” en “… speculative Hirngespinste einer verkehrt grübelenden Vernunft…”).
Kant besloot dus dat we niets anders kunnen kennen dan wat zich houdt aan de natuurwetten en dat de natuurwetten niets anders zijn dan constructies van onze eigen geest. Het zijn echter wel noodzakelijke constructies, geen verzinsels. Dat deze constructies plaatsvinden en hoe ze verlopen kunnen we afleiden uit de verschijnselen zelf. We nemen bijvoorbeeld waar dat de verschijnselen met elkaar in een oorzakelijk verband staan. We ervaren dat al onze waarnemingen tot een eenheid worden geïntegreerd. Dit stelt ons in staat om iets te zeggen over hoe ons verstand werkt. Dit interpreteert blijkbaar de gegevens van werkelijkheid op zich als oorzaak en gevolg. Ons bewustzijn vormt blijkbaar bovendien een eenheid, want al onze waarnemingen verwijzen naar een ik als eenheid en centrum van alle gedachten.
De verbindende factor bij Kant tussen verschijnende en de absolute werkelijkheid is dus de logica. Hiermee worden in de werkelijkheid op zich de noodzakelijke voorwaarden opgespoord op grond waarvan de dingen aan ons verschijnen. In de kwantumfysica wordt de logica aangevuld met de wiskunde.
De onvolledige overgang naar de moderne tijd
In elk geval markeert de filosofie van Kant de overgang van een collectief en hiërarchisch wereldbeeld naar een individualistisch en plat wereldbeeld, want op eens maakt iedereen zijn eigen voorstelling. Het is de tijd van de Franse revolutie (1798 – 1799) en Kant was een bewonderaar van de Franse filosoof en uitvinder van de democratie Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778). Kant wilde zijn studenten dan ook geen filosofie leren, maar leren filosoferen. “Durf te denken” was zijn lijfspreuk.
De meeste mensen dachten in zijn tijd nog in termen van een hiërarchie, die ook wel werd genoemd “Great Chain of Being”. De wereld werd voorgesteld als een continuüm waarin elk ding en elk wezen zijn eigen plaats had. We hebben hier nu nog steeds symbolische overblijfselen van zoals bijvoorbeeld koningshuizen en allerhande verwijzingen naar adel en koningen die beter of gelukkiger zouden zijn dan “gewone” mensen.
De “Grote Keten van het Zijn” is een ononderbroken piramide, die begint bij de meest elementaire wezens en eindigt bij God. Een dergelijk wereldbeeld bestond en bestaat ook in India en China. In het boeddhisme vinden dit terug in de voorstellingen van de verschillende werelden, met zijn wezens en goden, bodhisattva’s en boeddha’s. De boeddha is in de meeste verhalen dan ook een prins en het boeddhisme kent tal van verhalen over koningen en prinsessen.
In “Grote Keten van het Zijn” heeft alles zijn eigen plaats en zijn eigen doel. De mens is er thuis en heeft zijn eigen bestemming in het hiernamaals of in een volgend leven. In dit wereldbeeld zijn ongelijkheden in rangen en standen een natuurlijk en zelfs noodzakelijk gegeven. Waarom ze er zijn weet alleen God. Alles is nu eenmaal zoals het is. Alles is gegeven waarneembaarheid, buitenkant. Het centrum, het geheim van de werkelijkheid is nergens te vinden, behalve dan voor een elite van mystici. Deze vinden het geheim door zich uit de wereld terug te trekken en naar binnen te keren. Daar vinden ze het centrum van de wereld, de oorsprong van alle betekenis. Dit model wordt door de filosoof Marc Richir beschreven als een oneindige bol waarvan de omtrek overal en het middelpunt nergens is.
Het probleem van dit model is dat ieders plaats binnen het geheel wel vast ligt en veiligheid biedt, maar dat het geheel zelf zinloos wordt. Er is geen enkele reden waarom de wereld zou moeten zijn zoals ze is en daarom geen enkele reden voor de onvermijdelijke tegenspoed. Wie niet meer gelooft in de mysterieuze bedoelingen van God staat hier met zijn mond vol tanden
In China is het de grote leugen van Confucius. Confucius garandeerde geluk en voorspoed als je je maar voegt naar het systeem, tot in alle details. Dat bleek ten eerste bijna onmogelijk voor alle mensen die niet aan het Aspergersyndroom lijden, maar bovendien is de maatschappij geen feilloos voorspelbaar mechanisme. De dào is onregelmatig en onvoorspelbaar. Juist de gewetensvolle politici kwamen en komen vaak in het nauw door, laten we zeggen, menselijk falen en gebreken in het systeem. Nog steeds probeert de Chinese Communistische Partij elk nieuws over ongelukken krampachtig geheim te houden.
De revolutie van de wetenschap
De vanzelfsprekendheid van dit hiërarchische wereldmodel begon in het Westen langzamerhand af te kalven vanaf het moment dat er binnen de wetenschap een bijna vergeten model opnieuw furore maakte: het atomisme. Al in de klassieke oudheid waren er al filosofen die beweerden dat de wereld was opgebouwd uit ondeelbare elementaire deeltjes die zij atomen noemden. Het was met name Pierre Gassendi (1592–1655) die deze atoomtheorie uit de oudheid aanvaardbaar wist te maken voor de toen zo machtige katholieke kerk. Niet langer was de wereld nu ontstaan door het ontwerp van een onvoorstelbare machtige en intelligente geest, maar door de toevallige botsingen van allemaal gelijke deeltjes, al was het natuurlijk wel mogelijk te veronderstellen dat deze botsingen door een hogere hand zouden zijn gestuurd. De atomen verdrongen dus God als verklaring voor het ontstaan van de wereld, maar ze bleven een theorie, een veronderstelling. Het was vanzelfsprekend dat niemand ooit een atoom zou kunnen waarnemen.
Wat Kant nu voorstelde was dat de wereld waarin we leven niet is geschapen door een almachtige wijze God, ook niet door de toevallige botsingen van atomen, maar dat ze eigenlijk niet bestaat. De wereld is een verschijning, een fenomeen, van een absolute werkelijkheid die alleen maar denkbaar is, het noumenon. De theologie en de traditionele metafysica maken de fout beide aspecten van de werkelijkheid door elkaar te halen en een voorstelling te maken van het bovennatuurlijke in de vorm van wereldse beelden. Daardoor wordt God voorgesteld als een man met een baard en hebben engelen zwanenvleugels. Daardoor zit de Boeddha altijd op een troon met verkrampte handhouding. Wat de absolute werkelijkheid is weten we niet, we weten alleen maar hoe deze uitwerkt in onze zintuigen en ons verstand. Daaruit kunnen we dan afleiden hoe deze moeten werken om onze ervaringen mogelijk te maken. Onze geest moet bijvoorbeeld in staat zijn om het verband tussen oorzaak en gevolg te herkennen, we moeten een gevoel hebben voor ruimte en tijd, enzovoort.
Conclusie
Kant vindt dus een subjectivistische interpretatie uit van het metafysische realisme. Hij maakt een einde aan de metafysische hiërarchie, de theologie wordt door hem beperkt tot een logisch bouwwerk, de rest bestaat voor hem uit verhaaltjes voor het volk. Ieder individu is een centrum van interpretatie waardoor de werkelijkheid op zich verschijnt in de vorm van de wereld waarin we leven. Daardoor blijft wetenschap mogelijk want we volgen bij onze interpretatie allemaal dezelfde logische wetten. De sporen van het hiërarchisch wereldbeeld zijn nog lang niet verdwenen, zeker niet in het boeddhisme. Het helpt wel om ze te herkennen als overblijfsels van voor de moderne tijd, zo kunnen we ze misschien alsnog waarderen.
Net als in de kwantummechanica, scheepte Kant zijn volgelingen op met een enorme leegte: de onbekende absolute werkelijkheid. Wat zou dat nu zijn? Schopenhauer zag het als de levenswil, Hegel als de absolute geest en Nietzsche als ontplooiingsdrang. Elke invulling blijft echter speculatief en geforceerd. Misschien moeten we het idee van een metafysica maar laten varen. Dat gebeurt in het fysisch realisme, de leer dat alleen de wereld die we ervaren bestaat. Daarover gaat de volgende aflevering.
G.J. Smeets zegt
Erik,
“Misschien moeten we het idee van een metafysica maar laten varen. Dat gebeurt in het fysisch realisme, de leer dat alleen de wereld die we ervaren bestaat. Daarover gaat de volgende aflevering.”
Tja, alsof met fysisch realisme geen metafysica is. Ben beniewd naar de volgende aflevering!
Bert Dorrestijn zegt
Als wij op atomair niveau zouden waarnemen, hoe zou de wereld er dan uitzien? Zouden we dan kunnen zien dat alles wat wij als vast voorwerp waarnemen, bijvoorbeeld een tafel of een stoel, aan zijn grenzen vloeiend overloopt in het element dat het omringt ( lucht) en dat grenzen tussen voorwerpen eigenlijk niet bestaan maar dat het een eindeloze ‘zee’ van kleine bewegende deeltjes is.
In mijn jeugd dacht ik hier al over na en maakte ik het rijmpje: ” Het irreëele van het bestaan is de realiteit, ze heeft meer van een droom dan van de werkelijkheid”.
Onze zintuigen zijn niet gebouwd om de ‘essentie’ van dingen waar te nemen. Het is het ‘weten’ en de wetenschap die ons doen vermoeden hoe het er werkelijk uit zou kunnen zien. De filosofie en onze innerlijke blik raken de stukjes werkelijkheid licht aan.
Misschien kunnen wij in diepe meditatatie ons slechts onderdeel voelen van het groter geheel en zouden grenzen misschien wat meer vervloeien waardoor onze waarneming anders wordt
Ooit stond ik ’s ochtends vroeg aan de rand van een enorme kloof in een woestijn terwijl de zon opkwam. Op dat moment kwam er zo’n enorm besef binnen dat alles in beweging is ( atomen, hemellichamen, levende wezens, planten, mineralen etc.). Zowel op het kleinste als het grootste niveau in dit enorme universum. Ik voelde mij nietig, nederig en tegelijkertijd onderdeel van dit alles. Het gaf mij een enorm geluksgevoel.
Helaas zijn woorden slechts een facade voor de ervaringen die eronder liggen…….
En hoop ik dat bepaalde mysteries voor altijd mysteries zullen blijven zodat wij ons kunnen blijven verwonderen over de schoonheid ervan…..