In Nederland en België is elke verschijningsvorm die het boeddhisme na de diaspora vanuit de Boeddha’s geboorteland heeft voortgebracht wel ergens vertegenwoordigd. Alle geshes, bhikkhu’s, lekenleraren, roshi ‘s, hebben met hun centra wortel geschoten in de Lage Landen. Ten opzichte van de aanpalende boeddhistische toko’s wordt, uiteraard zoals het boeddhisme past, een leven en laten leven houding aangenomen. Maar er is hier wel een goede gelegenheid om aan elkaar te snuffelen.
Stromingen en schuttingen
Ergens in die verscheidenheid zit een gemeenschappelijke grond. Namelijk de werkelijkheid, en uitspraken daarover, in een moedige poging de ervaringen zo goed mogelijk weer te geven. De Boeddha legt de nadruk op niet één, maar wel vier veredelende waarheden.
In de realiteit treffen we geen schotten aan. Maar in het (willen) begrijpen van (andermans) waarheden worden vaak wel ervaringsgebieden afgeperkt en let men het liefst alleen op welgevallige feiten. Puttend uit de vroege Paliteksten van het oorspronkelijk boeddhisme, met het beperkte inzicht dat de auteur daarin meent te hebben, is dit een zeer beperkt kijkje over de schutting vanuit de theravādatuin. Met de vraag is een Bodhisatta ook een Bodhisattva? De eerste term wordt gebezigd in het Pali- of theravāda boeddhisme (thera betekent ouderling). De tweede term, uit het Tibetaans en zenboeddhisme, is Sanskriet.
Bodhisatta
Niemand van ons was lijfelijk aanwezig bij het moment waarop een gewoon mens, de asceet Sumedha, de diepe wens ook een boeddha te worden uitte.
Er is wel een oude tekst overgeleverd, die verhaalt van de snoeirijke, geleerde en wijze brahmaan Sumedha. Hij leefde ettelijke cycli van ontplooiingen en destructies van bestaanssferen in de stad Amāra, wat onsterfelijk, of zonder dood betekent. In zijn luxueuze omstandigheden overweegt hij: ‘Wat een ellende om opnieuw geboren te zijn! En dat het vlees oplost bij de dood!’ Maar geen moment verzwakt deze gedachten hem: ‘Er is, er moet een uitweg zijn! Uitgesloten dat er niet een is!’ Daarop geeft hij alles wat hij heeft weg, en gaat wonen in een hut van takken en bladeren. Kleren legt hij af omdat die ook een bron van zorgen zijn, zoals ze schoon moeten houden en beschermen tegen dieven. Hij kleedt zich in boombast. De hut blijkt bij nader inzicht ook nadelen te hebben, zoals dat hij gerepareerd moet worden en dat de privacy ervan niet-deugdzaam gedrag kan verhullen.
Vrij van deze beslommeringen ontwikkelt hij de vier staten van vervuld zijn van liefde, van vreugde in de voorspoed van anderen, van medeleven, en van gelijkmatigheid naar al het fortuinlijke en onfortuinlijke in de wereld (mettā, muditā, karuņā, upekkhā).
Op een goed moment, terwijl hij zich verplaatst door het luchtruim, ziet hij mensen die gelukkig en enthousiast een weg opknappen en mooi maken. Hij hoort van hen dat Dīpaņkara Boeddha er aan komt. Hij vraagt en krijgt ook een stukje weg toegewezen om te verfraaien. Als Dīpaņkara Boeddha nadert is de weg, op een modderpoel na, schoon. Sumedha werpt zich op de grond, zijn gevlochten haar ligt in de modder en denkt het volgende:
“Terwijl ik lag, zo op de grond,
Ontstonden binnen me vele gedachten
“Vandaag, als dit mijn wens zou zijn,
Zou ‘k mijn corrupties vernietigen kunnen ”
“Maar waarom zou ‘k zo, in ongekende gedaante
Verzekeren van de vrucht van de discipline?
Alwetendheid wil ik eerst verwerven,
En een Boeddha zijn in de wereld.
“Waarom zou ik, een dapper man,
In mijn eentje de oceaan willen doorkruisen?
Alwetendheid wil ik eerst verwerven,
En mensen en goden leiden naar de overkant.
“Van nu af aan maak ik deze vurige wens,
In aanwezigheid van deze Beste van de Mensen,
Alwetendheid zal ik eens verwerven,
En menigten leiden naar de overkant.
“Ik zal wedergeboorte’s draaikolk stoppen
Bestaan’s drie sferen verwoesten,
Ik zal het schip van de Leer eigen maken,
En mensen en goden leiden naar de overkant.
“Een mens, mannelijk van geslacht,
Die heiligheid kan verwerven, een Leraar ontmoet,
Leeft als asceet, en deugdzaamheid liefheeft,
In vastbeslotenheid niet tekortschiet, noch in vurige ijver,
Kan, door deze acht voorwaarden tezamen,
Zijn diepst gemeende wens realiseren.
Dīpaņkara, die alle bestaansvormen kent,
Giften waardig,
Kwam tot staan nabij mijn kussen,
En sprak de massa’s aldus toe:
“Zie nu deze strikte monnik,
Zijn dreadlocks, zijn intense boetedoening!
Zeker! hij zal, ontelbare cycli vanaf nu,
Een Boeddha zijn in de wereld.
Bestaan’s drie sferen zijn: a) in de zintuiglijke wereld van bijv. geesten, mensen, dieren en goden, b) in een fijnstoffelijke wereld, c) in een on-stoffelijke wereld.
Deze tekst die de inleiding van een Jataka (afkomst verhaal) vormt is een onderdeel van alle verzen van deze overlevering die de moeite van het lezen waard zijn, ook door de noten bij deze tekst. Tot zover hoe de theravadisten er tegenaan kijken.
Bodhisattva
Aan de andere zijde van de ‘schutting’ is ook een boeddhistische centrum. Het Tibetaans Instituut in België heeft op de website de stappen om bodhisattva te worden zo beschreven (hier volgt de integrale tekst):
“Wie een sterk engagement op zich wil nemen om zich voortaan in te zetten voor het welzijn van alle levende wezens, kan een aanvraag indienen op het secretariaat om de bodhisattva-geloften te mogen nemen. Op het ogenblik dat hij de verlichting bereikt, ziet de bodhisattva af van zijn intrede in nirvāna, omdat hij zich wil engageren om andere levende wezens te helpen om de verlichting te bereiken. Ingesteld zijn op de verlichting van alle levende wezens behoort tot het wezen van een bodhisattva, het is een tweede natuur:
‘Hoe ontelbaar de wezens ook zijn, ik neem mij voor om ze uit hun lijden te bevrijden.’
Meer nog dan bij het nemen van toevluchtsgeloften is het belangrijk hier grondig over na te denken en de persoonlijke motivatie goed te onderzoeken. Na dit rijp beraad kunt zich kandidaat stellen en deelnemen aan de ceremonie die geleid zal worden door Lama Zeupa. In de ochtend zal Lama uitleg geven over het belang en de gevolgen van dit engagement. Vooraf inschrijven is noodzakelijk.” Tot zover deze tekst.
In de bewoording van de Groene Tara luidt de Bodhisattva gelofte:
“Talrijk zijn zij die de verlichting in een mannenlichaam bereiken. Daarom zal ik, tot samsara geledigd is, mij inzetten voor alle levende wezens in het lichaam van een vrouw”.
Overlappende en niet overlappende uitspraken
Enkele verschillen tussen de ~satta en ~sattva springen in het oog: 1)de instap-kwalificaties; weinig aspirant bodhisatt(v)a’s zullen zich in boombast gehuld bij de receptie melden. 2) ook het ambitie niveau; gaan we ervoor om vele goden en mensen nibbana in te helpen? Of is dat een veel te slap ambitie niveau en gaan we alle, maar dan ook echt alle, levende wezens uit samsāra losweken? Bij dit laatste doel zou succes eruit bestaan dat samsara niet meer zou bestaan. 3) de toekennende instantie; een Volledig Zelf Verlichte (Sammasambuddha) of iemand met andere kwalificaties.
Overigens stelt de Engelse Wikipedia dat de bodhisattvagelofte rond de 10de eeuw na Parinibbana, 500 n.C. het licht ziet in China. Ook blijkt in de hele Pali sutta-pitaka, de mand met uitspraken, maar één verwijzing te zijn naar een andere bodhisatta, namelijk naar Maitreya. Deze oorspronkelijke teksten vermelden, vreemd genoeg, ook geen enkel voorval waarin een asceet aan Gautama Boeddha zijn wens om een boeddha te worden kenbaar maakt, of dat de Boeddha een bodhisatta erkent.
De overeenkomsten die opvallen zijn bij de bodhisatt(v)a is dat er een inzet is om zich ten dienste van anderen op te stellen. Dat er niet wordt teruggedeinsd voor een beetje ongemak gedurende het proces om te leren hoe je iemand anders kan helpen om het leed vaarwel te zeggen.
In het eerste jaar dat Boeddha Shakyamuni zijn bevrijdende, vier nobel-makende levenswerkelijkheden uiteenzette, bestond zijn gehoor uit zestig arahants, een arahat heeft de bindingen aan samsara met wijsheid doorklieft. Hij stuurde hen, net zoals Jezus zijn apostelen, naar alle windstreken. En wel met de volgende woorden uit de Māhavagga van de vinaya-pitakka.
“Ik ben vrij, bhikkhu’s, van alle bindingen aan het menselijke en hemelse leven. Bhikkhus, ook jullie zijn vrij van alle bindingen aan het menselijke en hemelse leven. Bhikkhus, vertrek nu en trek rond, om het welzijn van velen, om het geluk van velen. Ga nu, uit mededogen met de wereld, voor het welzijn en geluk van zowel goden als mensen. Neem niet met z’n tweeën dezelfde weg. Vertel over de leer, bhikkhus, die zowel lieflijk is in het begin, lieflijk in het midden als lieflijk bij de voltooiing is. Leg in detail het zuivere leven uit, naar letter en geest. Vertel over het volledig volmaakte leven dat zuiver en verheven is. Er zijn wezens die nauwelijks stof in hun geestesoog hebben, maar die wanneer zij de dhamma niet te horen krijgen, zich niet kunnen bevrijden. Zij zullen deze discipline begrijpen. En bhikkhus, ook ik ga naar Uruvelā, naar Senāninigama om daar over de waarheid te preken ”.
Mededogen is van meet af aan het motief van iedereen die binnen dan wel buiten het boeddhisme wat wil betekenen voor een medemens. Mededogen trekt zich niks aan van schuttingen tussen mensen. Maar niemand kan een ander bevrijden. Ook een Boeddha kan dat niet. De Dhammapada staat vol met teksten die duidelijk maken dat dit geloof een geloof in je eigen kunnen is:
Men is waarlijk zijn eigen verlosser, want welke andere verlosser kan er zijn? Door zichzelf volkomen te beheersen, krijgt men een verlosser die moeilijk te vinden is (Dhammapada 160).
Alleen door het zelf doet iemand het slechte, uit iemand zelf komt het voort, door iemand zelf wordt het veroorzaakt. Het slechte vergruist de niet-wijze, zoals een diamant een harde edelsteen vergruist. (Dhammapada 161).
Jullie moeten zelf de inspanning doen; Volledig Verlichtten wijzen slechts de weg. Wie het pad inslaat wordt, al mediterend, bevrijd van de ketens van Māra. (Dhammapada, 276).
Maar waarvoor deden we nu ook alweer mee aan deze inspanning? De Boeddha legt het hier uit.
Zittend onder de Mukalinda boom, als hij al twee weken verlicht is, waar een slangenkoning voor de Boeddha zorgt door zich zacht om hem heen te winden en zijn cobrahoed boven hem te spreiden en zo te beschermen tegen kou, wind en regen. Denkende: ‘moge geen kou de Gezegende beroeren, moge geen wind de Gezegende beroeren, moge geen regen de Gezegende beroeren’ geniet de Beste van de Tweevoeters van zijn verlichting. Aan het einde van die week deed de Gezegende deze doorleefde uitspraak:
‘Gelukzalig is op jezelf te zijn voor wie vol vreugde is,
Die de werkelijkheid onderzocht heeft, die het werkelijk ziet.
Het is een geluk om vrij te zijn van boosaardigheid,
om voorzichtig alles wat leeft te ontzien.
Het is een geluk om vrij te zijn van verlangen,
om alle verlangens te ontgroeien.
Het afleggen van die trots die voortvloeit uit de gedachte
“Ik ben”
Werkelijk, dit is het hoogste geluk’