Vandaag was ik in de logeerkamer van de Kloosterbunker. Voor het grote raam staan op tafeltjes twee planten: een sanseveria en een (stek van een) ficus. De sanseveria kan lang zonder water, de ficus niet, het is vrij warm in die ruimte. Soms vergeet ik die planten, ze staan uit het zicht.
De ficus was prachtig, mijn vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen, noemde de plant een voorbeeld voor kwekers, de bladeren erectief zijwaarts, het nieuwe blad in de top priemend. Ongeveer 3 weken geleden was er van de plant weinig over, de aarde zo droog als woestijnzand, de bladeren hingen als na een intensieve vrijbeurt het geslacht. Door mijn vergeetachtigheid. Zo gaat alles voorbij, dacht ik nog.
Ik haalde de ficus er weg, zette de plant in nieuwe aarde, een schone pot en onder een lopende kraan. Vroeg me af: richten die bladeren zich weer op? De plant ging weer terug naar het tafeltje. Vanmorgen zag ik de ficus, de stand van de bladeren was okay, twee bladeren lagen verdroogd op de grond en van het sieraad van weleer, het voorbeeld voor kwekers, was nog maar weinig over. Ik gaf de plant een behoorlijke scheut water en ik ben ook niet meer de jonge god van weleer.
De ficus doet me aan mijn lieve moeder Grietje denken. Ze had er ook in huis. Een in de gang en een voor de deuren naar de tuin. Onderaan hadden de planten geen bladeren, bovenin was het ook niet fraai. De grote ficussen werden met touwtjes aan de gordijnrails omhoog gehouden. Die voor de tuindeuren had wel enkele zijtakken. Op een dag zat er op een van die takken een kameleon, door mijn broer meegebracht uit een ver land. Niemand vond dat toen zielig, behalve mogelijk de kameleon, dierenwelzijnsorganisaties had je toen nog niet en mijn broer had toen geen inzicht in dierenwelzijn. Hij sprak ook nooit met het dier.
Zo zat de kameleon wekenlang op een tak in Rotterdam, af en toe ging de kleeftong naar buiten in de hoop een vlieg te kunnen verschalken, maar het was mijn moeder die passeerde. Op een dag lag de kameleon dood op het zeil onderaan de ficus. Verhongerd en uitgedroogd. Hij was niet de eerste dierendode in ons gezin. Het was ons al opgevallen dat Stoffel de schildpad niet meer van zijn plekje naast de kachel in de woonkamer kwam. Inderdaad, het dier was hartstikke dood, alleen het schild, kop en pootjes waren er nog, maar niet meer met elkaar verbonden. En in de tuin achter de woning verdronken regelmatig egels in de badkuip die mijn vader Frans in de aarde had laten zakken omdat ‘een vijver zo leuk was’. Egels kunnen naar gillen als ze verzuipen.
Mijn jeugd was heerlijk en die dode dieren zorgden niet voor veel onrust in het gezin. Alles gaat toch voorbij.
Moedig voorwaarts!