De hommel vloog zaterdag zoemend door de open balkondeur de Kloosterbunker in. Een enorm beest, zo’n grote had ik nog nooit gezien. En wat ik vreesde gebeurde ook, het dier kon de uitgang niet meer vinden, landde op de vensterbank achter grote potten met voor de mens levensgevaarlijke planten met takken als messen, en ging daar zielig liggen doen. Alsof hij dood ging, sterven in de Kloosterbunker, waar jonge mezen eerder hetzelfde uithaalden.
Ik besloot geen aandacht te geven aan dit toneelstukje, een hommel die kilometers aflegt om het stuifmeel van de rode dahlia, de duizendknoop te verzamelen, zou toch ook zelf weer de uitgang kunnen vinden? Nou, dus niet. Wat een gedoe.
De deur van de Kloosterbunker ging open, mijn dochter en kleinzoon kwamen met gepaste corona-afstand een bakkie doen. Mijn kleinzoon en ik gaven elkaar een elleboogstootje als knuffel en hij zei: Lang niet gezien, opa. Ik bevestigde dat. Ik maakte de nieuw aangekomenen attent op de hommel in de vensterbank. Mijn kleinzoon dacht dat het dier al dood was of snel dood zou gaan. Vermoord door de plant.
Ik prikte de groothommel met een stokje, het dier leek hartstikke dood, maar vloog even later weer omhoog. Met een stuk papier dreef mijn dochter hem in de hoek, ik opende een raam en even later vloog de hommel naar buiten, naar de geurende bloemen. Zo, weer een leven gered.
Onder het eten van heerlijke, zelfgebakken broodjes vertelde ik mijn kleinzoon over andere reddingsacties, die van kikkers in de jaren zeventig, ver voor zijn geboorte. De sloten waren toen zo vervuild dat de kikkers uitstierven. Fosfaten werden toen verboden, de kwaliteit van het slootwater nam toe, maar er was geen kikker meer te horen en te zien. De Rotterdamse taxichauffeur Leen Plokhaar besloot daar wat aan te doen en richtte de Kikkercentrale op. Op plekken in Nederland waar de groene kwakers nog in overvloed aanwezig waren ging hij ze vangen om ze in kikkerarme sloten weer uit te zetten.
Op een warme zondag vergezelde ik Leen als dagbladjournalist en vanger in spé naar het klooster van de nonnen in de orde van de Karmelietessen in Egmond aan den Hoef. De 25 vrouwen werden gek van het onverdraaglijke gekwaak en gespring van de grote aantallen kikkers in de tuin- dat het langzamerhand een kwelling werd en hadden Leen gebeld om wat springers te komen vangen.
Het was in de tijd van de spirituele vernieuwing in de kloosters, de vrouwen waren gekleed in spijkerbroek en shirt en lazen de romans van Jan Wolkers. Ze waren ook niet te beroerd om een handje te helpen en zo sprongen Leen en 25 vrouwen en een toen nog dartele journalist door de kloostertuin de groene springers achterna. Aan het eind van de middag hadden we, je gelooft het niet, meer dan 1500 kikkers gevangen en in grote emmers gestopt. De kloosterzusters hadden hun vrijheid terug en de kikkers tijdelijk niet maar zouden spoedig weer kwaken in Hollandse sloten.
Mooi verhaal, opa, zei mijn kleinzoon. Nieuwsgierig geworden zocht ik op het net naar kikkercentrale en kwam een bericht in het Leids Dagblad uit 1971 tegen over de wonderbaarlijke vangst in de kloostertuin. Alles komt, alles gaat voorbij.
Moedig voorwaarts!
Joost zegt
Dit was denk ik een koninginne hommel Joop, die zoeken nu een plek om te overwinteren. Ik had er vorig jaar een in een oud nestkastje. In het voorjaar maakte ze een raat waar jonge werksters uitkwamen. Die helpen dan mee om de volgende jonge werksters groot te brengen enz enz. De werksters gaat aan het eind van de zomer allemaal dood, alleen de koningin blijft over om te overwinteren enz enz enz.