Hartzema verraadt een zekere romantische inborst door zijn verheerlijking van de kindertijd, de natuur en zijn anti-intellectualisme. Hij neigt ook tot een zekere psychologisering, zoals de veronderstelling dat achter al onze gedachten een soort onbewuste angst verborgen ligt. Bovendien gaat hij uitgebreid in op de fysiologische eigenschappen van de zintuigen, dat volledig berust op wetenschappelijk onderzoek en niet te rijmen valt met het mensbeeld van dzogchen.