In de buitengebieden van Venray zag ik voor en bij huizen ornamenten, beeldjes van dieren en gebakken tegels die ik niet thuis kan brengen. Ze zeggen denk ik wel iets over de vrijgevochten mentaliteit van veel inwoners, ook in hun religieuze en spirituele beleving.
In een mooie tuin stond een treurwilg. Zijn naam was Treurnis, maar hij noch iemand of iets anders wist hoe hij ooit aan die naam was gekomen. Hij had zijn vader of moeder niet gekend, want die waren al knetterend in rook opgegaan in een houtkachel, nog vóór hij van wilgenteen wilg werd.
In elk verhaaltje spreekt een bepaald dier (das, orka, vlo etc.) zijn soortgenoten toe. Daarbij blijft het in het midden wat precies de rol van de spreker is ten opzichte van zijn gehoor.
Voor ons rest slechts de brandende vraag: hebben we nu goed karma verdiend door een slang te redden, of juist goed karma verspeeld door de kikkers niet tegen gevaar te beschermen?
Een kikker stond op het punt om naar de overkant van een stroom te zwemmen, toen hij een mooie stem hoorde die vroeg: ‘Ach, meneer kikker zou u mij naar de overkant kunnen brengen, ik ben het zwemmen namelijk niet machtig.’