In de tijd van de Boeddha trokken monniken te voet door India. In de regenperiode, wanneer monniken door de modder moesten lopen, beschadigden ze ongewild de gewassen van de plaatselijke landbouwers. Nadat dezen hierover klaagden, besloot de Boeddha dat de monniken in de regenperiode op één plaats zouden blijven.