De verhouding tussen de Boeddha en zijn zoon Rahula was vertrouwelijk en vriendschappelijk, maar niet hartelijk en al helemaal niet innig, daar dit naar de overtuiging van de Verhevene een innerlijke band zou betekenen, met slechts leed als gevolg.
Ambalatthika-Rahulovada-Sutta
“Daarom, Rahula, moet je zo oefenen: “ik zal geen onwaarheid spreken, zelfs niet voor de grap.”
De Ambalatthika-Rahulovada-Sutta MN 61 (1). De Boeddha onderricht zijn zoon, Rahula, deel 1.