Voor een pad als het boeddhisme is het meer dan fijn om om te gaan met gelijkgestemden. Het is een langdurig project waar motivatie een grote rol bij speelt. In het algemeen geldt dat wanneer we tegen onbegrip aan lopen voor wat we doen, of voor de motivatie waarmee we het doen, dat ons uit balans kan brengen. Een idee wordt vaak verlaten wanneer men zegt dat het geen kans van slagen heeft of het met onbegrip ontvangen wordt. Voor succes heeft men ondersteuning nodig. Soms zijn we het zelf die voor de ondermijning of de ondersteuning zorgen, maar de omgeving speelt voor de meesten van ons een grote rol.
Het grote voordeel van de omgang met gelijkgestemden is dat je minder energie kwijt bent met het verhelderen of verdedigen van je uitgangspunten. Het gaat om meer dan een gemeenschappelijke interesse, het gaat om de overtuigingen, of vooronderstellingen, die je hebt ten aanzien van waar je gelukkig van wordt. Ben je er bijvoorbeeld van overtuigd dat je pas echt gelukkig wordt wanneer je een groot huis, een mooie auto en een goede baan hebt, dan zul je niet vlug een gesprekspartner vinden in een Franciscanenklooster, en dus ook geen steun in jouw streven naar geluk.
Daar staat wel tegenover dat als een groep van gelijkgestemden bestaat in de vorm van een ‘club’ je ook te maken hebt met een impliciete hiërarchie, ongeschreven sociale regels, de behoefte ergens bij te willen horen en de onzekerheden over of je er wel bij hoort. Wanneer ben je een echt en volledig lid van een club? Wanneer je je maandelijkse contributie betaalt, je vaak genoeg deelneemt aan activiteiten, voldoende vrijwilligerswerk doet of wanneer je de juiste initiatie hebt doorstaan? Wat gebeurt er wanneer je een keer een misstap maakt? Zijn je minder mooie kanten ook welkom, of telt alleen wat je al aan moois ontwikkeld hebt?
De boeddhistische ‘sangha’ was aanvankelijk de gemeenschap van hen die de verlichting al bereikt hadden of dicht genaderd. Een aangename groep waar het om ondersteuning gaat. Deze personen hebben al heel veel (of wellicht alle) zelfzuchtige behoeftes achter zich gelaten en zijn dus in staat om iemand te ondersteunen vanuit de behoefte van de ander.
Later werd het begrip gebruikt om de gemeenschap van monniken en nonnen aan te duiden. Dit ontwikkelde zich tot de hele gemeenschap van beoefenaars en tot de situatie van vandaag de dag waar sangha ook gebruikt wordt voor de specifieke boeddhistische ‘club’ waar men zich aan verbonden voelt.
Tijdens het voorstelrondje bij een ontmoeting van een divers gezelschap boeddhisten hoorde ik iemand zeggen: “op dit moment ben ik sangha-loos”. Uiteraard begreep ik wat er bedoeld werd, maar toen ik er wat beter over nadacht vond ik het toch wel een opmerkelijke uitspraak.
Ook al hadden we allemaal een andere boeddhistische achtergrond, wat betreft leraar en traditie, er was tegelijkertijd een zeer grote overeenkomst t.a.v. wat we zien als probleem, oorzaak en oplossing (de uitleg van de vier edele waarheden kent verschillen, maar grosso modo lijken die best wel op elkaar). In zekere zin waren we op dat moment geen van alle sangha-loos maar midden in een sangha. Niemand zou raar opgekeken hebben wanneer iemand in het gezelschap had gezegd dat hij of zij mediteert of compassie beoefent. Integendeel, we zouden elkaar ondersteunen in onze pogingen en begrip hebben voor de moeilijkheden die we daarbij ondervinden.
Dit meervoudige gebruik van ‘sangha’ wordt nog lastiger wanneer het gaat over toevlucht nemen. Neem je toevlucht tot de verlichte sangha of tot de groep waarmee je iedere donderdagavond mediteert? Je ontkomt dan ook niet aan de vraag wat toevlucht nemen is.
Toevlucht nemen tot Boeddha, dharma en sangha wordt weleens gezien als het ijkpunt of je boeddhist bent of niet. Je kunt dan ook vaak ten overstaan van je leraar en groepsgenoten officieel toevlucht nemen. Soms krijg je van die leraar dan ook een Aziatisch klinkende boeddhistische naam. Allemaal goed en aardig maar, zoals met alles in het boeddhisme, gaat het uiteindelijk om de intentie. Driemaal daags de toevluchtsformule reciteren kan ondersteunend werken maar pas op het moment dat het er toe doet zal blijken waar je je heil zoekt. Grijp je als het even niet mee zit toch maar naar de fles port, zoek je verstrooiing in de bioscoop of ga je te rade bij Boeddha, dharma en sangha (wat dat dan ook precies zijn mag)?
Van Gelek Rimpoche leerde ik dat je uiteindelijke toevlucht niet de uitwendige Boeddha, dharma en sangha zijn, maar dat wat je in jezelf ontwikkeld hebt. Tot het zo ver is ben je, bij tijd en wijle, afhankelijk van anderen. Dat geldt ook voor die anderen, dus sangha heeft iets wederkerigs. Het gaat er niet alleen om dat anderen jouw tot steun zijn maar ook dat jij anderen tot steun bent. Je innerlijke sangha-kwaliteit zou je dan ook kunnen herkennen in de mate waarin je zelf in staat bent anderen te ondersteunen vanuit hun behoefte.
Hier komen de brahmavihara’s (de onmetelijkheden): liefde, compassie, medevreugde en gelijkmoedigheid om de hoek kijken. Bij de gemeenschap van verlichte geesten zul je dit ontmoeten wanneer je bij hen te rade gaat. Niet vreemd dus dat aanvankelijk met sangha die personen bedoeld werden die verlicht waren of dat al dicht genaderd hebben.
Mijns inziens kun je een groep best wel sangha noemen maar als je daar niet ontmoet wat je kan ondersteunen, heb je er niet zoveel aan om er toevlucht toe te nemen. De vraag waar je toevlucht toe neemt wanneer we het over sangha hebben is dus wel een vraag om over na te denken. Is dat voor jou een bepaalde groep mensen of is dat een gemeenschap van personen die bepaalde kwaliteiten hebben ontwikkeld? En wat is ondersteunend voor je ontwikkeling?
Het zou een gemeenschap moeten zijn waar je in ieder geval open kunt zijn over je zorgen en misstappen. Waar je ‘tekortkomingen’ geen reden zijn tot afwijzing, maar een reden om te onderkennen dat ook jij de moeite waard bent. Uiteindelijk zijn we allemaal maar klungels en hebben we, zolang we dat zelf nog niet kunnen, anderen nodig die in ons geklungel de behoefte tot verbinding, veiligheid en begrip herkennen en bereid zijn om ons te ondersteunen. Die bereid zijn om je te laten zien hoe ze zelf klungelen, of klungelden, en hoe ze daar mee om gaan. En waar degenen die vorderingen gemaakt hebben dat niet verkondigen met de borst vooruit maar met bescheidenheid, zodat wij er door gemotiveerd kunnen worden om ook die vorderingen te zoeken.
Jacob van Keulen zegt
Goed onderbouwde beschouwing.Zelf vind ik het woord toevlucht niet zo fraai gekozen omdat er een zekere wanhoop vanuit gaat. Toenadering vind ik mooier.