Zondag keek ik naar een uitzending van Fryslân Dok, Beklimmers van het vlakke land, past een dorp nog wel in onze toekomst? De documentaire ging over een nieuw te ontworpen plein in het Friese Veenwouden. Een letterlijk gemeenschappelijk plein, waar mensen en ideeën en gebouwen samenkomen, jong en oud, met nadruk op oud omdat deze mensen het verleden nog kennen en op de toekomst gericht zijn.
Mijn opa naar wie ik genoemd ben – Johannes – is in 1889 in Veenwouden geboren. Marten Johannes, zijn vader, was landbouwer en kruidenier in Veenwouden, waar vanouds vele lijnen en wegen samenkomen. In 1891 ging mijn opa na mislukte oogsten als tweejarige dreumes met zijn ouders naar Amerika. Tenminste dat was de bedoeling. Maar het gezin kwam niet verder dan het NS-station Blaak in Rotterdam waar het uitstapte.
Mijn opa moet zijn ogen uitgekeken hebben na die lange treinreis, de drukte van de havenstad. Hij is er nooit meer weggegaan. Zijn ouders, die Marten Johannes en echtgenote Grietje Barelds Jansma, wel. Ze konden op den duur op de verschillende adressen in de stad waar ze woonden niet aarden en vertrokken naar het landelijke Beekbergen op de Veluwe, waar ze ook begraven liggen.
Mijn overgrootouders woonden er mooi, in die prachtige bossen. Mijn moeder Grietje was er vaak, later met haar man Frans, en noemde Marten Johannes Opa Appeldoorn als ze met ons, haar kinderen, over hem sprak. Hij was een rentenier, hoefde niet te werken voor de kost. Kinderen van Marten J. en Grietje B. trokken ook naar de Veluwe om dichter bij hun ouders te zijn. Zo komt het dat ik familie in Friesland en de Veluwe heb.
Mijn opa groeide op in Rotterdam en trouwde er met mijn oma Trui uit toen nog het zelfstandige Kralingen. Ze woonden een tijdje in een van de twee molens aan de Plas, met mijn moeder, toen nog een klein meisje, enig kind. Het was er niet altijd leuk, regelmatig lagen er lijken van drenkelingen op het erf van de molen, verdronken in het water van de Plas.
Toen ik naar de docu over Veenhuizen keek werd ik weemoedig. Ik voel me Fries, houd van de Veluwe maar ben ook een Rotterdammer, de stad waarin mijn geschiedenis teruggaat tot 1392, via via. Als ik in de stad ben besef ik: hier liepen mijn ouders, mijn grootouders, familie, hier waren ze gelukkig en stierven ze.
Als de corona voorbij is ga ik naar Veenwouden, het dorp beter bestuderen dan ik ooit deed, nam ik me voor. Met mijn vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen, kwam ik regelmatig in Friesland, waar we ook exposities bezochten, zij is beeldend kunstenaar. Of in een kroeg een biertje dronken en op een dijk over het bij eb verloren land van de zee uitkeken, waar zoveel zeevissers het leven lieten.
In de Kloosterbunker staat een oude kartonnen verhuisdoos, box genaamd. De doos reist al tientallen jaren met me mee, waar ik ook naar toe verhuisde. Glas, staat er op het deksel, en ook keuken, een vakje rood ingekleurd. Ook glas en boeken. De verhuisdozen werden ingepakt door de moeder van mijn kinderen, inpakken is een kunst die ik niet machtig ben. Zo is gebleken als de inhoud van de box ging rinkelen.
Nu is de box, zolang ik niet verhuis, een coronabox, met ingeblikte etenswaren, koffie, thee en zakken havermout. Ingekocht in geval van nood, voor ongeveer een maand. Ik heb er al uit gegeten als het buiten te coronachtig was.
Als de box kon praten zou ze verhalen over lief en leed, de gehuchten, dorpen en steden waar we woonden en weer vertrokken. Van de ene dag op de andere zonder veel overleg. En iedere keer werd de verhuisdoos weer gevuld en uitgepakt.
Ik zou wel na mijn dood wel in die box begraven willen worden in Beekbergen, naast mijn moeder en overgrootouders op die begraafplaats in het mooie bos. Om nooit meer uitgepakt te worden. Aan het eind van de reis. Donald Jones zong het: ‘Ik zou je het liefste in een doosje willen doen, en je bewaren, heel goed bewaren.’
Moedig voorwaarts!
Joost zegt
Er is veel mogelijk op het gebied van begraven en cremeren. Lijkt me wel mogelijk, jij in die doos, Joop.
Ook nog milieuvriendelijk, denk ik.
Joop Ha Hoek zegt
Tja, vriendelijk ben ik wel.