De speler is de bal.
‘Ben jij een vrij mens?’
‘Ik ben de baas over mijn eigen leven, Hans. Zoals iedereen de baas is over zijn eigen leven. We hebben allemaal een vrije wil.’
‘Zeg je dit uit vrije wil?’
‘Zeker weten.’
‘Dus jij gelooft in de vrije wil.’
‘De vrije wil is niet iets waarin je gelooft. De vrije wil is wat je hebt. Iets wat je in staat stelt om te kiezen en je verantwoordelijkheid te nemen. Over jezelf te beschikken. Je eigen leven vorm te geven.’
‘Welke wil heb je het over?’
‘De vrije wil, zeg ik toch.’
‘Bedoel je de wil van je hersenstam? Die van je kleine hersenen? Die van je grote hersenen? Die van je linker hersenhelft, je rechter hersenhelft, je epifyse, je hormonen, je genen, je proteïnen, je ogen, je mond, je maag, je darmen, je geslachtsdelen, je handen, je hele lichaam? Die van je reflexen, je instincten, je conditioneringen? Die van je ego, je persoon, je geweten, je geest, je verstand, je ziel, je hart, je intuïtie, je buikgevoel, je innerlijke goeroe?’
‘Oei.’
‘Al die lichamelijke en geestelijke onderdelen van jouw organisme, reële of vermeende, elk met een eigen agenda, die je alle kanten tegelijk opsturen – welke daarvan ben jij?’
‘Nou…’
‘En hoe zit het met de invloeden van buitenaf? Spelen die geen rol? Word jij niet aangestuurd door talloze andere wezens en instanties met een eigen wil?’
‘Ik geloof het niet.’
‘Niet door de wil van je vrouw? Niet door de wil van je schoonfamilie? Niet door die van je superieuren? Die van je buren? Je kinderen? Je vrienden? Je vijanden? Je crediteuren?’
‘Oké, oké…’
‘Die van de gemeente? De provincie? De staat? De rechterlijke macht? De uitvoerende macht? De hele natuur en alle schepselen daarin? Wat te denken van al die…’
‘Genade!’
‘Genade is de wil van god.’
‘Ook dat nog.’
‘Aangenomen dat hij bestaat.’
‘Inderdaad.’
‘Aangenomen dat hij wat wil.’
‘Wie zal het zeggen.’
‘Aangenomen dat hij zelf niet de speelbal is van een hogere god of van de mens die hem geschapen heeft of aanbidt.’
‘Ja, dat kan ook nog.’
‘Vandaar mijn vraag of jij een vrij mens bent.’