Vrijplaats zonder in- of uitgang.
‘Hoe kom ik in de tempel van niet-weten, Hans?’
‘Je hoeft er niet in.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat hij overal is.’
‘Waarom weet ik dat dan niet?’
‘Omdat je er al in zit.’
‘Hoe weet je of je in de tempel van niet-weten bent?’
‘Daar zit geen dak op.’
‘Aha.’
‘Er staan geen muren omheen.’
‘Dat haal je de koekoek.’
‘Er ligt geen vloer in.’
‘Waarom ook.’
‘Het stinkt er niet naar zweetvoeten.’
‘Leve de open lucht.’
‘Zo weet je of je in de tempel van niet-weten bent.’
‘Geen dak, geen muren, geen vloer.’
‘Kan niet missen.’
‘Heb je daar onbegrensd inzicht?’
‘Daar heb je onbegrensd uitzicht.’
‘Mag zoiets wel een tempel heten?’
‘Dat heb je goed gezien.’