Oefenen voor een leven zonder oefenen; deconstructie van meditatie in zes vragen.
1. Wat versta jij onder mediteren, Hans?
Oefenen voor een leven zonder oefenen.
2. Hoe vaak mediteer jij, hoelang achter elkaar, in welke houding en met welke techniek?
Ik mediteer nooit en ik mediteer nooit niet. Je kan je wel voorstellen hoe onpraktisch het is om daarbij steeds dezelfde houding aan te moeten nemen. Liever geef ik me over aan de houding van het moment en de veranderingen die zich daarin van nature voordoen.
Bij gebrek aan definitie en finaliteit valt er voor mij niets te doen of te laten, niets te cultiveren, niets te beheersen en niets te bezweren. Iedere meditatietechniek, improvisatie daarop, simulatie ervan, weerstand ertegen of afwezigheid ervan is daarom zonder meer welkom.
3. Ga jij weleens op retraite?
Ik ben permanent op retraite. In mezelf, in mijn lief, in mijn weteloosheid, in mijn retraitewaan. Daarom heeft het voor mij geen enkele zin om bij iemand op retraite te gaan.
Misschien krijg ik ooit behoefte om me uit mijn teruggetrokkenheid terug te trekken. Tot het zover is kan ik er niet over meepraten.
4. Wat versta jij onder de meditatieve staat?
In de meditatieve staat waarin ik nooit wel en nooit niet verkeer heb je geen idee of je wel of niet in een meditatieve staat verkeert en maak je je daar geen moment zorgen om. Maak je je er toch zorgen om dan maak je je dáár geen zorgen om, zou ik denken, maar dat heb ik nog niet mogen meemaken.
In deze weldadige niet-staat of niet-dadige welstaat is het volstrekt onduidelijk of er gemediteerd wordt en al even onduidelijk of er iemand is die, of iets is dat, dit al-dan-niet mediteren doet, ondergaat of nalaat.
De hang om hierin, of waarin dan ook, duidelijkheid te scheppen is allang geen partij meer voor de drang om elke vorm van duiding en eenduidigheid te onderscheppen voor hij toeslaat.
Willoos verwijlen in het wisse ongewisse, zo zou ik de staat omschrijven die mijn woorden doel doet missen en mijn schrijven maakt tot wissen maar zich nooit meer laat verdrijven.
5. Wat heb je eraan om te mediteren? Ben er een beter mens van geworden? Heeft het een einde aan je lijden gemaakt?
Wat je eraan hebt om te mediteren weet ik precies niet. Ik kan wel beweren dat je er een beter mens van wordt, maar wat is dat? Iemand die net zo leeft, denkt en spreekt als ik? Weinigen zullen dat beamen, ik ook niet. Nog minder zullen erop uit zijn, ik evenmin. En ik kan wel liegen dat er in het willoos ongewisse geen lijden is, maar dat zou het op slag gewis en gewild maken, van jou een loser en van mij een verlosser, met alle lijden van dien.
6. Wat of wie kan jij mij aan- of afraden?
Niets of niemand, aan noch af. Welke richtlijn of verrichting kan het richten zelf ontwrichten? Valt hier nog wat te doen behalve het omverhalen van onze verhalen over wat we doen?
Gelukkig is dit zo’n probleem dat verdwijnt zodra de oplossingen zijn doorzien. Tot die tijd is alles best, erna helemaal.