Denken dat je (Bewustzijn) bent.
Schijnvragen lokken schijnantwoorden uit
Rob: Ik heb maar één vraag aan jou. Waarin verschijnt het niet-weten?
Hans: In de vraag waarin het niet-weten verschijnt.
Rob: Ik bedoel, waarin verschijnen je gedachten?
Hans: In de vraag waarin je gedachten verschijnen.
Rob: Dan zal ik zelf het antwoord maar geven. Gedachten verschijnen in Bewustzijn.
Hans: Wie zegt dat gedachten ergens in verschijnen?
Rob: Waar moeten ze anders in verschijnen?
Hans: In schijnvragen?
Rob: Pardon?
Hans: Een schijnvraag is een verkapte bewering. Een vraag die veronderstelt wat nog niet is vastgesteld. Een vraag zoals ‘waarin verschijnen je gedachten?’
Rob: Wat heb ik dan verondersteld?
Hans: Zeg ik toch. Dat gedachten ergens in verschijnen.
Rob: Volgens mij heb ik je een legitieme vraag gesteld. De belangrijkste vraag die iemand je ooit zal stellen.
Hans: Wie schiep de Schepper? Hoe kan geest uit stof ontstaan? Heeft een hond de Boeddhanatuur?
Rob: Pardon?
Hans: Drie voorbeelden van schijnvragen.
Rob: Wat wordt er dan beweerd?
Hans. De vraag wie de Schepper schiep veronderstelt ten eerste dat de wereld geschapen is. Ten tweede dat het scheppen is uitgevoerd door een schepper. Ten derde dat die schepper goddelijk was en daarom een hoofdletter verdient. Ten vierde dat de Schepper op zijn beurt geschapen is door zichzelf of door een andere schepper waarvan de identiteit inmiddels bekend is of ooit zal zijn. En ten slotte dat het wat uitmaakt.
De vraag hoe geest uit stof kan ontstaan veronderstelt ten eerste dat er zoiets is als geest. Ten tweede dat er zoiets als stof. Ten derde dat die stof de geest voortbrengt en niet andersom of anderszins. Ten vierde dat de vraag naar de wijze waarop de een de ander voortbrengt te beantwoorden of al beantwoord is. En ten slotte dat het wat uitmaakt.
De vraag of een hond de boeddhanatuur heeft veronderstelt ten eerste dat er zoiets is als een boeddhanatuur. Ten tweede dat er zoiets is als de hond in het algemeen. Ten derde dat die hond in het algemeen van kop tot staart, van poep tot baard hetzij altijd wel hetzij altijd niet de boeddhanatuur heeft, en niet soms wel of soms niet of slechts gedeeltelijk of minder of meer, afhankelijk van de leer, de leeftijd of het weer. En ten slotte dat het wat uitmaakt of hij de boeddhanatuur heeft of niet.
Zie je het patroon?
Van universeel Bewustzijn en universeel Tijdzijn
Rob: Geef nou maar toe dat je geen antwoord hebt op mijn vraag.
Hans: Ik geef toe dat ik geen antwoord heb op jouw vraag of op welke vraag ook, praktische uitgezonderd, en dan nog. Nu ik toch aan het bekennen ben, geef ik ook toe dat ik geen vragen meer heb, praktische uitgezonderd, en dan nog.
Rob: Blijf dan maar dom.
Hans: Hoe slim is iemand die steeds dezelfde schijnvraag stelt?
Rob: Je draait eromheen. Gedachten moeten ergens in verschijnen.
Hans: Dat dachten fysici ook van licht. Ze noemden de substantie waarin het licht golft de ether. Die stof is nooit gevonden en geen fysicus zoekt er nog naar.
Rob: Vergelijk het dan met geluid. Geluidsgolven hebben een medium nodig. Zonder lucht geen geluid. Op de maan is het doodstil. Maar in je hoofd is het niet doodstil. Bewijs geleverd.
Hans: Je hebt zojuist bewezen dat je lucht in je hoofd hebt.
Rob: Je begrijpt best wat ik bedoel.
Hans: Waarom zou je gedachten vergelijken met geluidsgolven en niet met lichtgolven? Is dat niet een beetje opportunistisch? Sowieso is een analogie nooit een bewijs.
Rob: Wie niet bij bewustzijn is, is zich nergens van bewust. Er is dus Bewustzijn nodig om gedachten te ervaren. Universeel Bewustzijn. Je bent de kenner, niet het gekende. Het Zelf, niet jezelf. Het onveranderlijke waarin het veranderlijke verschijnt.
Hans: Welnee, de bewusteloze is alleen maar bewusteloos bij wijze van spreken. Hij is effe pleitte, tijdelijk buiten werking, uitgeschakeld, knock-out, nog steeds bij wijze van spreken. Je kan je nooit op een wijze van spreken beroepen om het bestaan van een of andere ontologische of epistemologische essentie aan te tonen.
Rob: Je probeert je eruit te draaien.
Hans: Dat de goddeloze geen god ervaart duidt toch ook niet op een tekort aan universeel Godzijn? Is er universeel Samenzijn nodig om je minder alleen te voelen? Worden mijn hartkloppingen veroorzaakt door een gebrek aan universeel Welzijn? Kunnen we alleen maar op tijd zijn door universeel Tijdzijn?
Rob: Nee, natuurlijk niet.
Hans: Nou dan.
Rob: Maar gedachten verschijnen wel degelijk in het onveranderlijke Bewustzijn dat wij zijn.
Hans: Is dat een kras op je plaat of een plaat voor je kop? Hoe degelijk is jouw denkapparaat?
Rob: Het is gewoon de Waarheid.
De Grote Bedrieger en nog grotere bedriegers
Hans: Je redenering doet me denken aan de mijmeringen van de Franse filosoof René Descartes. Die is in zijn Meditaties op zoek naar absolute zekerheid langs de weg van de methodische twijfel. Hij stelt zich voor dat er een Grote Bedrieger is, een malin génie, die hem constant onjuiste gedachten voortovert. Is er een manier om deze Grote Bedrieger te slim af te zijn?
Nou en of, meent Descartes. Wat de Grote Bedrieger me ook influistert, aan één feit valt niet te twijfelen: ik besta. Als ik niet bestond kon de Grote Bedrieger me niets influisteren. Ik twijfel dus ik ben, dubito ergo sum. En omdat twijfelen een vorm van denken is, maakte Descartes er ‘ik denk dus ik ben’ van, cogito ergo sum.
Rob: Zo is het precies. Descartes was op een haar na een non-dualist. Hij ging net niet ver genoeg. Van het beroemde ‘Ik denk dus ik ben’ naar het onomstotelijke ‘Ik denk dus ik ben Bewustzijn’ is maar één kleine stap.
Hans: ‘Ik denk dus ik ben’ betekent zoiets als ‘Er is een gedachte nu, dus er is denken, dus er is een denker.’ Zie je wat hier gebeurt?
Rob: Nou?
Hans: Descartes denkt zich in één zin van het meest vluchtige en ongrijpbare (een gedachte nu) via een abstracte functie (het denken) naar een substantieel en bestendig subject aan wie die abstracte functie zich voltrekt (de denker).
Dat is geen denken meer, dat is denkbedrog. Groot bedrog van een grootbedrieger. De malin génie is er niets bij.
Rob: Ik snap wat je zegt, maar ik ben geen cartesiaan, ik ben een non-dualist. Descartes heeft het over zichzelf. Ik heb het over het Zelf.
Hans: Je snapt helemaal niet wat ik zeg. De non-dualist doet precies hetzelfde. Hij redeneert: ‘Er is een gedachte nu, dus is er een tijdloos, ondeelbaar en universeel Bewustzijn waarin die gedachte verschijnt en gekend wordt, dat ik wel zelf moet zijn, anders kon ik hem niet kennen.’
Zo denkt hij zich in één zin van een lokaal en vluchtig verschijnsel naar een universeel en tijdloos zelf. Korter door de bocht kan de weg niet zijn. Rationalisme van de hoogste orde. Een sterker staaltje van inflatoir denken heb ik zelden gezien.
Advaita zonder onderscheid of eenheid
Rob: Nee, jij dan.
Hans: Nee, dan ik.
Rob: Jij probeert jezelf en anderen voortdurend wijs te maken dat je niets weet.
Hans: Ik probeer niemand iets wijs te maken, ik zou niet weten wat. Ik heb geen wijsheid te vergeven, ik zet vraagtekens bij andermans wijsheid. Ik prik redeneringen door. Ik spreek onuitgesproken aannames uit. Ik wijs op keerzijden en tegenstrijdigheden. Daar houdt het voor mij op.
Rob: Geen enkel denken blijft zonder conclusies.
Hans: Spreek voor jezelf.
Rob: Ik kan me er tenminste niets bij voorstellen.
Hans: Voor jou is denken voorstellen. Mijn denken stelt niets voor. Waar niets wordt voorgesteld hoeft niemand in of tegen te stemmen.
Rob: Volgens mij heb jij er niets van begrepen.
Hans: Advaita betekent niet-twee, heb ik begrepen. Die term laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Waarom dan dat heilige geloof in het onderscheid tussen de kenner en het gekende? Tussen Bewustzijn en gedachte? Tussen het veranderlijke en het onveranderlijke? Tussen dualiteit en non-dualiteit? Tussen jezelf en het Zelf. Tussen een en twee? Tussen onderscheid en eenheid?
Rob: De kenner is het gekende. Er is alleen maar Bewustzijn.
Hans: O, nu is alles ineens weer een?
Rob: Non-dualiteit is verscheidenheid in eenheid.
Hans: Je aanbidt woorden. Zonder woorden geen metafysica. Dan blijft er niets over van je verhaaltje. Stel je dat eens voor. Dan hoef je niemand meer te overtuigen. Dan kan je denken en zeggen wat je wil in plaats van steeds hetzelfde riedeltje. Spannender voor jou, prettiger voor je omgeving.
Rob: Ik geef het op.
Hans: Meer kan ik niet van je vragen.
Terzijde: de tautologie als de ultieme wijkplaats
Een wijsgeer is iemand die wijsheid begeert en al denkende ontdekt dat hij alle wijsheid ontbeert. In zijn zucht naar zekerheid maakt hij rare sprongen, zoals de dubito ergo sum redenering van Descartes. Zekerheid heeft Descartes ons niet kunnen bieden maar hij is er wel beroemd mee geworden.
Nog zo’n cartesiaanse constructie vinden we bij de fenomenologen, die zekerheid zoeken in de verschijnselen. Wat de verschijnselen zijn en wat ze betekenen weten we niet maar dat de verschijnselen zich aan ons voordoen zoals ze zich aan ons voordoen is onbetwijfelbaar, ziedaar de hoogste waarheid.
Ik zag deze redenering fraai verwoord in Het eiland van de vorige dag van Umberto Eco, een boek dat zich afspeelt in de zeventiende eeuw, dus de fenomenologen waren niet de eersten of Umberto Eco begaat een anachronisme. Op bladzijde 65 lezen we:
En hoewel wij het betreuren dat we veel zekerheden moeten ontberen, hebben we wel de zekerheid dat alle dingen ons voorkomen zoals ze ons voorkomen, en dat het onmogelijk niet volkomen waar kan zijn dat ze ons waarlijk zo voorkomen.
Dat de verschijnselen verschijnen zoals ze verschijnen is een waarheid als een koe, of liever, een waarheid van niks, zoals elke tautologie te klein om in te wonen zonder claustrofobisch te worden, en niet te verkopen aan de belastingbetaler, reden waarom de fenomenologen een sisyfusklus bedachten om hun academische aanstellingen zeker te stellen: het beschrijven van de verschijnselen zoals ze aan ons verschijnen met zo min mogelijk theoretische tierelantijnen, daarmee kom je je leven wel door.
De grondlegger van de fenomenologie, Edmund Husserl, schreef zich een ongeluk en vond vele navolgers. Als jongeman was ik tijdje in de ban van de Nederlandse fenomenoloog Buytendijk, met name van zijn boek Algemene theorie der menselijke houding en beweging uit 1949. Ik weet niet meer waarom.