Beste Hans,
Sinds ik met pensioen ben liefhebber ik in biologie (bijen, bloemen, schelpen), astrofysica (de oerknal, zwarte materie, zwarte gaten) en filosofie (scepticisme, postmodernisme, Cornelis Verhoeven). In mijn online zoektocht naar de zin van het leven kwam ik bij jou terecht.
Ik vind je dwaalteksten bij vlagen intrigerend en bij vlagen irritant, dat laatste omdat het me maar niet duidelijk wordt wat je nou wilt zeggen. Als je al eens iets betoogt haal je meteen je eigen redenering onderuit, dat schiet ook niet op.
Beste Didier,
Wie niet weet hoeft nergens heen, laat staan dat hij op moet schieten.
Didier: Wat doe je dan de hele dag?
Hans: Overal op schieten.
Didier: Wat is de zin van niet-weten?
Hans: Voorbij zin en onzin gaan.
Didier: Niet-weten is toch de filosofie van de verwondering?
Hans: Niet-weten is geen filosofie en heeft geen voorkeur voor verwondering boven andere gemoedstoestanden.
Didier: Toch schrijf je over niet-weten. Schrijven is duiden.
Hans: Duiden is bepalen, niet-weten is het onbepaalde ingaan – ontduiden. Ik schrijf zo duidelijk mogelijk over onduidelijkheid. Ook dat kan met taal.
Didier: Maar wat is dan niet-weten?
Hans: Leven in onduidelijkheid. Daar genoegen mee nemen. Er genoegen in vinden.
Didier: Maar waar is al dat schrijven goed voor?
Hans: Is het ergens goed voor?
Didier: Nou?
Hans: Ik ben vol van niet-weten, dat is alles. Ik draai eromheen als licht rond de waarnemingshorizon van een zwart gat – op het uiterste randje van het weten, zodat je me nog net kan zien, misschien.
Didier: Jou meen ik nog net te zien, maar verder?
Hans: Het gat van niet-weten is niet iets wat je ziet, het is iets waar je in valt.
Didier: Niet-weten is een valkuil.
Hans: Een bodemloze put, je blijft vallen.
Didier: Ik moet er niet aan denken.
Hans: Dan zal het je nooit duidelijk worden wat ik wil zeggen.