‘Wat is weten?’
‘Vastzitten in het web van je gedachten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Rondlopen op het web van je gedachten.’
‘Ik streef ernaar het web van mijn gedachten helemaal te verlaten.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Omdat je het web van je gedachten nooit kan verlaten, zeker.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Er is helemaal geen gedachteweb, wou je zeggen.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘En ook geen je.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Dan weet ik het ook niet meer.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Jij weet het toch ook niet meer?’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Volgens mij zit jij vast in dit antwoord.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Hoe wou je dit anders noemen?’
‘Rondlopen op het web van jouw gedachten.’
‘Oké, ik denk dat ik het doorheb.’
‘Wat?’
‘Weten is vastzitten in het web van je gedachten en niet-weten is rondlopen op het web van je gedachten.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’