Toen Linji bij Meester Huangbo studeerde, viel hij op door zijn eenvoud en directheid. Op een dag ging de hoofdmonnik naar hem toe en vroeg: ‘Hoe lang ben je hier nu al?’ ‘Drie jaar’, zei Linji. ‘Heb je ooit om een onderhoud gevraagd?’ ‘Nooit. Ik zou niet weten wat ik moest vragen.’ ‘Ga maar vragen wat de kern van de boeddhistische leer is.’
Linji ging naar Huangbo, maar voor hij was uitgesproken kreeg hij ervan langs. ‘En?’ vroeg de hoofdmonnik na afloop. ‘Ik snap er niks van, de meester begon meteen te slaan.’ ‘Ga het hem nog maar eens vragen.’
Drie keer stelde Linji zijn vraag en drie keer kreeg hij slaag. Tegen de hoofdmonnik zei hij: ‘Dank voor uw goede raad. Helaas was het onderricht van de meester niet aan mij besteed. Ik denk dat ik maar weer verder trek.’ ‘Je moet nog wel even afscheid nemen van Meester Huangbo hoor’, zei de hoofdmonnik. Linji boog en ging zijn spullen pakken.
Op een holletje liep de hoofdmonnik naar Huangbo en zei: ‘De jongeman die u driemaal naar de kern van de boeddhistische leer heeft gevraagd, is op de goede weg. In de toekomst zal hij een reusachtige boom worden waar veel reizigers rust onder zullen vinden. Ontmoedig hem niet.’
Toen Linji afscheid kwam nemen, zei Huangbo vriendelijk: ‘Ga maar naar Dayu in Gaoan. Hij kan je wel verder helpen.’
Linji ging naar Dayu en verzocht om een onderhoud. De meester vroeg: ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Van Huangbo’, zei Linji. ‘Heb je nog wat van hem opgestoken?’ ‘Drie keer vroeg ik hem naar de kern van de leer en drie keer kreeg ik op mijn kop. Wat denkt u, lag het aan mij?’ antwoordde Linji. ‘Wat een goedzak dat hij zich zo om je bekommert’, zei Dayu. ‘En dan moet je mij nog komen vragen of het aan jou lag?’
Eindelijk ging Linji een lichtje op. ‘Goh, de leer van Huangbo stelt ook niets voor’, riep hij uit. De meester greep hem in zijn kraag en zei: ‘Sufferd. Eerst vraag je of het aan jou ligt en nu roep je weer dat de leer van Huangbo niets voorstelt. Zeg op, wat is volgens jou de kern van de boeddhistische leer?’ Linji porde hem drie keer in zijn ribben. ‘De appel valt niet ver van de boom’, kreunde Dayu. ‘Vort, maak dat je wegkomt.’
Linji keerde terug naar Huangbo en maakte zijn opwachting. De meester zei: ‘Nee maar, daar heb je hem weer. Wat een omloper. Hoe lang gaat dit nog door?’ ‘Wat bent u toch een goedzak’, riep Linji uit. ‘Vertel eens, hoe ging het bij Dayu?’ vroeg de meester, waarop Linji verslag uitbracht.
Huangbo zei handenwrijvend: ‘Ach, wat zou ik die gast graag eens een goed pak slaag geven.’ ‘Waarom wachten?’ riep Linji, ‘Hier, pak aan’, en gaf de meester een draai om zijn oren. ‘Halve gare’, schreeuwde Huangbo geschrokken. Linji slaakte een kreet. ‘Bediende’, riep de meester, ‘Verlos mij van deze dwaas en begeleidt hem naar de meditatiezaal.’
Guishan vroeg: ‘Wie gaf nu de doorslag, Huangbo of Dayu?’ ‘De een gaf hem op zijn kop en de ander trok hem aan zijn staart’, antwoordde Yangshan.