IJdele opschepperij houdt goede daden op een afstand en scheurt de tak van mededogen van de boom. Wees eerlijk of hou je mond en vind daarin dan genade en verrukking.
Rumi
Hans: Rumi’s tak van mededogen strekt zich kennelijk niet uit tot ijdele opscheppers.
Ayah: Wat zou jij zeggen?
Hans: IJdele opschepperij maakt goede daden mogelijk en is de kiem van de tak van mededogen.
Ayah: Meen je dat nou?
Hans: Voor een Rumi die ijdele opscheppers afscheept met ijdele woorden wel.
Ayah: Maar niet in het algemeen?
Hans: In het algemeen zijn mijn woorden net zo ijdel.
Ayah: Hoezo?
Hans: Niets is waar in het algemeen. Dit ook niet.
Ayah: ‘Niets is waar in het algemeen’ is ook niet waar in het algemeen?
Hans: Dat scheelt weer een wijsheidstegeltje.
Ayah: Volgens mij kan het helemaal geen kwaad om ijdele opscheppers te vragen hun mond te houden.
Hans: Dat is weer zo’n algemeenheid.
Ayah: Wat is daar mis mee?
Hans: Misschien gaat een opschepper wel door het lint als hij nooit meer mag opscheppen.
Ayah: Daar zeg je wat.
Hans: En misschien komt zijn ijdelheid nooit aan het licht als hij verplicht zijn mond houdt.
Ayah: Dan blijft het ondergronds woekeren.
Hans: En zou het leven niet een stuk saaier zijn zonder opscheppers?
Ayah: Volgens mij zit niemand op egotripperij te wachten.
Hans: Dat is weer zo’n algemeenheid.
Ayah: Jij wel dan?
Hans: Ik kan echt genieten van parmantigheid.
Ayah: Nou ja!
Hans: Ik hou van de pauw om zijn staart. Ik hou van de bok om zijn baard. Ik hou van de held om zijn zwaard.
Ayah: Ik eerlijk gezegd ook.
Hans: Het zit ons in het bloed. IJdelheid is geen uitvinding van de mens maar van moeder natuur.
Ayah: Opschepperij hoort erbij.
Hans: Zoals rijmelarij bij mij.
Ayah: Dat zie ik liever dan grootdoenerij.
Hans: Ik ken niemand bij zijn volle verstand die er vrij van is.
Ayah: Verzet is zinloos?
Hans: Verzet is ijdelheid.
Ayah: Je verzetten tegen ijdelheid is ook een vorm van ijdelheid?
Hans: Omdat je boven je natuur probeert uit te stijgen.
Ayah: Derwisjen lijken mij eerlijk gezegd ook niet helemaal vrij van ijdelheid met hun chique hoeden en witte rokken.
Hans: Ik heb tenminste nog nooit een derwisj in zijn onderbroek zien dansen.
Ayah: Wat had Rumi volgens jou moeten zeggen?
Hans: Had Rumi volgens jou iets moeten zeggen?
Ayah: Zonder zijn woorden hadden we dit gesprek niet gehad.
Hans: Wat denk je van ‘Wees eerlijk en spreek je uit zodat iedereen weet wat er in je omgaat’?
Ayah: En als er niets in je omgaat?
Hans: Heb je het weer over jezelf?
Ayah: Ik moet mijn mond eens leren houden.
Hans: Wat denk je van ‘Wees eerlijk en hou je mond zodat iedereen weet dat er niets in je omgaat’?
Ayah: Geldt dat dan wél voor iedereen?
Hans: Natuurlijk niet.
Ayah: Voor iedereen in wie niets omgaat, bedoel ik?
Hans: Ook niet.
Ayah: Voor wie geldt het niet, bijvoorbeeld?
Hans: Voor wie niet weet, bijvoorbeeld.
Ayah: Wat zeg je tegen zo iemand?
Hans: Wees eerlijk en spreek je uit zodat iedereen weet dat je niets te zeggen hebt.
Ayah: Nou, dat gaat je prima af.
Hans: Dank je.
Ayah: Maar waarom zou je?
Hans: Omdat ik daarin genade en verrukking vind.
Ben jij helemaal vrij van ijdele opschepperij?
Ken je iemand die helemaal vrij is van ijdele opschepperij?
Vind jij dat je alles op alles moet zetten om je ego te overwinnen? Wie zegt dat, jij of je ego?
Vind jij dat iedereen alles op alles moet zetten om zijn ego te overwinnen? Wie zegt dat, jij of je ego?
Is ‘ego’ volgens jou een reële entiteit of een wijze van spreken? En ‘jij’? En ‘ik’?
Stel je voor dat je in een wereld leeft waarin geen enkel levend wezen zich op welke wijze dan ook probeert te onderscheiden. Hoe voelt dat?