Geïnspireerd door hoofdstuk 53 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
Als ik weinig wetende door het Grote Tja wandelde, zo zou ik de openbaring ervan vrezen, maar nu ik alle kennis ontbeer herken ik dát als zijn wezen.
Ik herken het Grote Tja
in velden met gras
en met onkruid.
Ik herken het Grote Tja
in volle graanschuren
en in lege.
Ik herken het Grote Tja
in renpaarden
en in karkassen.
Ik herken het Grote Tja
in klederen rijk van kleur
en verschoten.
Ik herken het Grote Tja
in wandelstokken
en in knuppels.
Ik herken het Grote Tja
in teleurstelling
en in hoop.
Ik herken het Grote Tja
in gierigheid
en in gulheid.
Ik herken het Grote Tja
in soberheid
en in zwelgen.
Ik herken het Grote Tja
in bescheidenheid
en in praalzucht.
Ik herken het Grote Tja
in zorgzaamheid
en in roof.
Ik herken het Grote Tja
in geboorte
en in dood.
Ik herken het Grote Tja
in God
en in de duivel.
Ik herken het Grote Tja
in Boeddha
en in Mara.
Ik herken het Grote Tja
in vrede
en in oorlog.
Ik herken het Grote Tja
in goederen
en in afval.
Ik herken het Grote Tja
in opbouw
en verval.
Ik herken het overal
en ik vrees het –
niet.