Geïnspireerd door hoofdstuk 16 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
De wijze houdt niets achter.
Toch laat hij zich nooit kennen.
Hij neemt niet aan, je weet maar nooit.
Hij wijst niet af, je weet maar nooit.
Hij keurt niet goed, je weet maar nooit.
Hij keurt niet af, je weet maar nooit.
Hij werkt niet tegen, je weet maar nooit.
Hij werkt niet mee, je weet maar nooit.
Hij blijft niet thuis, je weet maar nooit.
Hij gaat niet weg, je weet maar nooit.
Hij raadt niet aan, je weet maar nooit.
Hij raadt niet af, je weet maar nooit.
Hij juicht niet mee, je weet maar nooit.
Hij klaagt niet mee, je weet maar nooit.
Soms weet hij wél, je weet maar nooit.
Maar meestal niet, hij weet het nooit.
Daarom laat de wijze zich nooit kennen,
ook niet door hemzelf.
Toch houdt hij niets achter.