Maar het allermooiste dat ik ooit gezien heb is toch wel een opkrullend platanenblad dat spiraalsgewijs ter aarde viel. Daarnet nog! Of de blik van mijn lief, nu, terwijl ik dit tik! Piekervaringen, zonder meer, maar wat ik ervan leer?
Beste Hans,
Ken jij het boek Naar het hart van mijn ziel van Miek Pot? Daarin beschrijft de auteur hoe ze na twaalf jaar in een kluizenaarsklooster eindelijk de felbegeerde Grote Ervaring krijgt, een piekervaring, een ultieme, mystieke eenheidservaring. Ze schrijft daarover:
Naast alle moeilijkheden die mijn ervaring met zich meebracht, werd er een sterk oervertrouwen geboren in het diepst van mijn ziel. Een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen, dat je het geheel bent, ‘dat ze wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel’ (Mat. 10:28). Dat is fundamenteel en wezenlijk en verandert echt iets aan je leven. Zo’n ervaring geeft daarmee een sterk intern referentiekader. Oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen maken langzaamaan plaats voor een nieuw, aan de eigen ervaring getoetst referentiekader. (p95)
Herken je dit? Hoe verliep jouw doorbraak?
Beste Lidewij,
Niet-weten is voor mij geen oervertrouwen in het diepst van mijn ziel, maar een oerwantrouwen ten opzichte van alle ervaringen, gedachten en concepten, niet alleen die van ‘oervertrouwen’ en ‘het diepst van mijn ziel’, maar ook die van ‘oerwantrouwen’, ‘ervaringen’, ‘gedachten’, en ‘concepten’.
Van ‘een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen’ is bij mij geen sprake, al was het maar omdat ook het begrip ‘goed’ op z’n ‘gat’ ligt.
Van ‘een innerlijk weten dat je het geheel bent’ is bij mij evenmin sprake, al was het maar omdat ook de begrippen ‘je’ en ‘het geheel’ op hun gat liggen, om nog maar te zwijgen over hun eventuele identiteit.
Van ‘een innerlijk weten dat ze wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel’ is bij mij evenmin sprake, al was het maar omdat ook de begrippen ze en me, lichaam en ziel, levend en dood op hun gat liggen. Laat staan dat zo’n ervaring ‘een sterk intern referentiekader’ geeft.
Lidewij: Wat geven bijzondere ervaringen jouw wel?
Hans: Behalve zichzelf, geven ervaringen mij helemaal niets. Gelukkig maar, want ik heb (of krijg of onderga) er, net als iedereen neem ik aan, talloze. Grote en kleine, goddelijke en duivelse, mooie en lelijke, bijzondere en banale, dagelijkse en nachtelijke – het gaat maar door.
Lidewij: Bijzondere ervaringen geven jou niets?
Hans: Ze geven me niets, en geven ze me toch iets dan geef ik het meteen weer terug. Anders leren ze het nooit.
Lidewij: Is er iets wat je wél herkent in het verhaal van Miek Pot?
Hans: Het enige dat ik enigszins herken, is dat ‘oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen langzaamaan plaats maken’. In mijn geval weliswaar niet langzaamaan, en al helemaal niet voor ‘een nieuw, aan de eigen ervaring getoetst referentiekader’, of voor welk referentiekader dan ook, maar toch.
Lidewij: Waarvoor dan wel?
Hans: Geen idee. Misschien maken ze alleen maar plaats.
Lidewij: Plaats waarvoor?
Hans: Plaats voor plaats?
Lidewij: Hoe verliep jouw doorbraak?
Hans: Er was en er is bij mij geen sprake van een doorbraak. Doorbreken doe je wanneer je van het ene naar het andere gaat. Bijvoorbeeld van oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen naar een nieuw, aan de eigen ervaring getoetst referentiekader, ik noem maar wat.
In mijn geval kun je denk ik beter van een uitbraak spreken. Ik ben uit de oude, van buitenaf (of binnenuit) opgelegde overtuigingen gebroken, en dat is alles. Hoewel… zo klinkt het net alsof ik mijn hele leven ergens in vast heb gezeten. Heb ik dat werkelijk of is dat ook maar een gedachte?
Terugdenkend aan de maanden, of jaren, of decennia, of levens, voordat ik ‘uitbrak’, komt het mij voor dat ik niet zozeer probeerde uit te breken, als wel in te breken. In te breken in een of andere leer of overtuiging of traditie, in een of andere gemeenschap of parochie of sangha, in een of ander heiligdom of asiel of paradijs, in een of ander gat of wat dan ook.
Maar hoezeer ik mijn best ook deed, ik kwam nergens binnen, niet echt. Misschien mijn blik, maar nooit mijn ik. Slik.
Uiteindelijk is het inbreken mij opgebroken. Gebroken ben ik echter niet. Alleen al omdat ik nooit heel ben geweest. Niet dat ik weet. Heel noch part noch deel.
Lidewij: Geen doorbraak, geen uitbraak, geen inbraak – wat dan wel?
Hans: Afbraak, zou ik zeggen. Niet-weten is alles afbreken. Zelfs de afbraak. Of als je dat te activistisch vindt, alles zien afbrokkelen. Zelfs het afbrokkelen. Wat ik aanraak vergaat tot stof, doet mij tot stof vergaan.
Dat geldt niet alleen voor mijn oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen, maar ook voor mijn nieuwe, aan de eigen ervaring getoetste referentiekaders. Het geldt niet alleen voor mijn ego, maar ook voor mijn zelf. Niet alleen voor mijn ziel, maar ook voor mijn hart. Niet alleen voor mijn God, maar ook voor mijn niet-God. Niet alleen voor mijn weten, maar ook voor mijn niet-weten. Alle hebben plaatsgemaakt. Plaatsgemaakt voor plaats.
Herken je dit?
Lidewij: Volgens mij heb jij gewoon nog nooit een eenheidservaring gehad.
Hans: Geenheidservaringen, eenheidservaringen, niet-eenheidservaringen, tweeheidservaringen, niet-tweeheidservaringen, veelheidservaringen, je wilt niet weten wat ik allemaal al heb meegemaakt. Het is nauwelijks te benoemen en niet te bevatten.
Wat dacht je van een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen, dat ze wel mijn lichaam kunnen doden maar niet mijn ziel? Wat dacht je van een innerlijk weten dat het nooit meer goed zal komen, dat mijn ziel al dood is maar niet mijn lichaam? Zelfs de scheppersroes is mij niet vreemd.
Maar het allermooiste dat ik ooit gezien heb is toch wel een opkrullend platanenblad dat spiraalsgewijs ter aarde viel. Daarnet nog! Of de blik van mijn lief, nu, terwijl ik dit tik! Piekervaringen, zonder meer, maar wat ik ervan leer? Kijk toch eens, mijn wijsvinger beweegt! Op het beeldscherm verschijnt een letter! Dit vettige uitsteeksel hier met die vochtige gaten, hoe komt dat op mijn gezicht? Jeminee, ik maak wat mee.
Lidewij: Het gaat er niet om wat je meemaakt, het gaat erom wat het betekent.
Hans: Ik heb eerlijk gezegd geen idee meer wat het allemaal te betekenen heeft. Natuurlijk komen er nog steeds betekenissen in me op. Talloze, dat is nou net het probleem. Hoe kies je de juiste eruit? Of zijn ze allemaal even juist? Of zijn ze allemaal even onjuist?
Nee, behalve als uitdrukking van zichzelf, zeggen ervaringen mij niets meer. Zeggen ze toch iets dan versta ik ze niet. Versta ik ze toch dan schreeuw ik er gewoon keihard doorheen. Net zolang tot ze eindelijk hun grote waffel houden.
Hebben ervaringen eindelijk geleerd hun grote waffel te houden, zoals ikzelf eindelijk heb geleerd mijn grote waffel te houden, al is het maar sprekenderwijs, dan kunnen we eindelijk horen wat ze ons nooit hebben kunnen zeggen doordat we er zo nodig de hele tijd doorheen moesten tetteren. Nu ook weer.
Lidewij: Wat zal ik horen als er niemand meer doorheen zit te tetteren?
Hans: Dat er niemand meer doorheen zit te tetteren.
Lidewij: Ik bedoel, waardoorheen?
Hans: Die vraag behoort nog tot het tetteren.
Lidewij: Shit.
Hans: Een ander woord voor sst.
Lidewij: Weer een inbraakpoging mislukt.
Hans: Kop op, dat scheelt straks weer een uitbraak.
Lidewij: Toch bedankt.
Hans: De nada.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie. Illustraties Lucienne van Dam