In de rijkdom van de geestelijke erfgenamen van Linji, en hun antwoorden op zijn vragen en uitdagen, toont zich ook het boeddhisme in een veelvoud van gezichten, en dilemma’s.
Zijn geest waart rond als een spook door de geschiedenis van het boeddhisme.
Een spook recht in het gezicht kijken, is een vergeefse oefening.
Uit mijn ooghoeken zie ik de geest een vlammetje doen flakkeren terwijl de lamp van generatie op generatie wordt doorgegeven. Tot in mijn ingewanden voel ik het spook aan mij trekken, in mij werken.
Linji. Zouden wij hem in onze eigen tijd aan het werk zien, dan was de wereld niet te klein voor ingezonden stukken over de noodzaak van ethische codes om paal en perk te stellen aan de handelingsvrijheid van de leraar.
Linji. Hij was misschien ooit een charismatisch mannetje dat zijn bibberende studenten de maat nam, ze uitdaagde, ze naar de strot vloog, ze een hoek in dreef. Maar hem echt kennen, neen, dat doen we niet.
Vereeuwigd in de legende is hij dezelfde spookachtige verschijning geworden als de Boeddha zelve, de herinnering naderhand opgetekend door getalenteerde studenten als leerstof voor de school die zich uit zijn geest ontvouwde en zijn naam droeg, en draagt.
Studie van de traditie en haar geschriften heeft altijd deel uitgemaakt van de zentraining. Ongetwijfeld heeft ook Linji ooit gestudeerd op sutra’s en andere geschriften. Zijn teksten van toen nu analyseren op mogelijkheden om zelf in te haken op de reidans, is echter een hachelijke onderneming.
Iedere poging tot imitatie is vloeken tegen de geest van de meester. Linji roept op om op eigen kracht op zoek te gaan naar de muil van jouw demonen en daar een godseigen fluim in te spuwen.
De oude meester drijft meer spot met zogeheten wijsheden van zogeheten geleerden dan Taigu op deze plaats in zijn dwaasheid ooit heeft gedaan. In de fijne kopietaal van de moderne zelfhulpliteratuur zegt Linji tot ons: “Leg je zelf-beperkende ideeën af en word je ware zelf.”
Maar zulke kopietaal doet onrecht aan de meester wiens thema altijd is: doorbreken naar vrijheid, niet naar laffe contemporaine vormen daarvan, maar naar de vrijheid van staan waar geen plaats is om te staan. “Toon me dat je dat kunt,” zegt hij in de literaire fantasie van zijn gelikte teksten telkens weer tegen ons.
Je kunt daar best iets op afdingen. Thich Nhat Hanh, de zoveelste Linji-opvolger in de Vietnamese tak van zijn school, weet dat staan waar je niet kunt staan, ook staan kan zijn op een andere plek dan waar de meester van weleer stond. Je kunt je beperkende ideeën ook liefdevol aanraken, de pijn van je kwellingen onschadelijk maken door deze een naam te geven en ermee te spreken als ware het een goede vriend. Wie de lessen van Linji ter harte neemt, doet misschien wel iets heel anders dan hij ons lijkt te zeggen.
En wat te denken van Shengyen? Bij iedere zenleraar kom je iets van de geest van het spook tegen in diens authentieke verwerking, als een draad geweven in het habijt van degene die als monnik zijn onverzettelijke voetafdruk in het rulle zand zet, in de wetenschap dat deze snel vervlogen zal zijn. Maar de lamp wordt voortgedragen.
Het stof der eeuwen is neergeslagen op het experimentele theater dat de leerstof ons toont. Ik heb de zestig monologen die Hans van Dam hertaald heeft, niet allemaal in hun geheel gelezen. Dat hoefde ook niet, want wat ik uit mijn ooghoeken waarnam, leidde al onmiddellijk tot een brede glimlach van herkenning.
Als je het spook dat Linji heet eer wilt bewijzen, ga dan in de omstandigheden van onze tijd op zoek naar jouw alles verscheurende vrijheid, het soort vrijheid waarvoor je de angsten moet trotseren van door het vuur van zelfdestructie heen te gaan. Het is geen kleine opgave en menigeen schrikt terug voor de verzengende vlammenzee en vlucht in de aanvaarding van andermans gezag. Ik spreek uit ervaring.
Meewarig als ik hierdoor ben geworden, lees ik hoofdschuddend het werk van auteurs die de geest van het spook karakteriseren door te zeggen dat deze je “uitnodigt tot spontaniteit.” Neen, lieve boeddhistische vrienden, er komt meer bij kijken om samen met het spook, arm in arm, een rondje te schaatsen over het dun ijs, met de wakken die overal loeren.
Hertaling van Linji is goed omdat het helpt de geest voort te dragen en zaadjes te planten voor de verdere verspreiding van zen en boeddhisme in onze streken. Laat die teksten maar lekker door de tijd heen fladderen, vergaan en herontdekt worden. Bundelen in een boekje? Ach.
Doe eens wat originelers, zou ik willen suggereren, en werk de teksten om in een script voor een toneelstuk waarin Hisamatsu, ook een verre, gisse leerling van het spook, zich sprekend verstaat met de lokroep van de vrijheid, in verleden en heden.
Ik zie hem al zitten op het podium, met staf en baard. Opdat een geïnteresseerd publiek kan leren dat zen meer is dan een kroket die je uit een loket haalt van een franchisingformule en dat dat zitten op die stomme mat meer inhoudt dan het snelle geluk dat een damesblad je in een advertorial in het vooruitzicht stelt.
In de rijkdom van de geestelijke erfgenamen van Linji, en hun antwoorden op zijn vragen en uitdagen, toont zich ook het boeddhisme in een veelvoud van gezichten, en dilemma’s.
Op deze plaats spreek ik graag een warm huldebetoon uit aan Hans van Dam voor de sprankelende manier waarop hij in onze taal het spook tot onze verbeelding heeft weten te laten spreken. En we zijn pas op de helft van de leerstof, want na Linji ‘s monologen staat ons nog een serie van zijn dialogen te wachten. De kroniek van de grote vrijheid gaat voort en gelukkig maar; ik voel het, tot in het diepste van mijn ingewanden.
Namu Amida Butsu.
Taigu