Professor Frank Thevissen is in het nieuws omdat hij door zijn werkloosheid in de aardbeienpluk terecht kan komen. Hij zou zijn licht kunnen opsteken bij schrijver Daniël Rovers. Die reisde voor zijn net verschenen boek “De zon is het probleem niet” naar acht bestemmingen over de hele wereld, maar werkte ook een paar weken tijdens de fruitpluk in het Zeeuwse Kapelle. Hier volgen fragmenten uit dat reportage-essay.
(…) Een boomgaardgesprek is even vluchtig als de wolkenformaties die hoog in de lucht naar het noordoosten drijven. Belangrijker dan informatieoverdracht is de communicatie zelf, uitgepuurd tot haar oorspronkelijke fatische functie. Er vindt een uitwisseling van woorden plaats. Een plukker poneert een stelling, waarna een tweede plukker het tegenovergestelde beweert, waarop een naburige, derde plukker een nuance aanbrengt, waarna de eerste plukker de eigen stelling in net iets andere bewoordingen gaat staan herformuleren. Goede gespreksstof levert altijd de naam van een van de markante plukkers uit het verleden. De naam van Dick bijvoorbeeld, die dit jaar niet meer tot de ploeg behoort omdat hij zijn ‘bijvangst’, de handvol op de grond gevallen appels en peren die op het einde van de middag mee naar huis mag worden genomen, niet alleen in opvallend grote hoeveelheden van de bomen plukte, maar die privéoogst ook in dozen opborg en verkocht aan de mensen in het dorp. Zijn avances bij de Poolse pluksters, bij wie hij bekendstond als the Dick, nou, sodejoekels, daar had je bij moeten zijn, tettert Louw, die zijn stelling onderbouwt met een anekdote over een rolletje King-pepermunt en een broekzak, volgens Kristien juist een van de beschamendste taferelen waar ze in de boomgaard ooit getuige van is geweest.
Antoinette heeft meegemaakt dat er op een mistige herfstochtend onverwacht een touringcar de door meidoorn omzoomde laan naar Wards erf opreed. Stapten er opeens een stuk of tien mannen met capuchontruien uit. Dat waren werklozen. Het Arbeidsbureau had hen gestuurd om hier het fruit van de bomen te komen plukken. Ze hielden het een dag vol. Als de baas in zijn trekker stapte, gingen ze gewoon een sigaret zitten roken, en als ze aan het plukken waren hoorde je voortdurend het gekraak van takken en het vallen van peren. Ward durfde er niets van te zeggen. Hij had voor zijn boompjes moeten opkomen, vindt Antoinette.
Kristien vertelt over de twee Soedanese plukkers die elke dag op de fiets uit Goes kwamen en in de tweede week geconfronteerd werden met een harde knal, toen het hagelkanon van de buren afging. Zo’n kanon veroorzaakt heftige geluidsgolven waarmee hagelbuien voorkomen of afgezwakt kunnen worden, tenminste, dat wordt beweerd. De twee dachten dat het veld gebombardeerd werd en doken halsoverkop in de sloot. De volgende dag waren ze niet meer teruggekomen. Eddy herinnert zich een Iraniër, een arts die in Nederland asiel had gekregen. De man bracht ’s ochtends De Telegraaf rond, plukte ’s middags appels en peren, en maakte in de avonduren een begin met zijn propedeuse medicijnen, want zijn Iraanse diploma werd in Nederland niet erkend. Tegenwoordig is hij afdelingshoofd van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis en woont hij in een kast van een vrijstaand huis in Goes.
(…)
En dan heb je nog de Polen: de zes Poolse plukkers die hier tegen het cao Open Teelten-uurloon van zo’n acht euro per uur – twee keer zoveel als een gemiddeld Pools loon – aan de slag zijn tijdens de zes weken die de oogst duurt. ‘Die Pôôle wille ûûre make,’ zo vat Ward het principe samen. Ze werken van halfacht tot twaalf en van een tot zes, met twee keer een kwartier pauze. De Zeeuwse plukkers en ikzelf doen het een heel stuk kalmer aan. Wij beginnen om negen uur en houden om halftwaalf op, en werken vervolgens van halfeen tot halfvijf, met een pauze van half drie tot drie. ‘Die Pôôle’ moet de meest gehoorde woordgroep in de boomgaard zijn. Als je het gevoel krijgt dat het werk niet afkomt, wegens een dubbele rij boompjes waar je met de slee niet door kunt: ‘Dat doen die Pôôle wel.’ Als je aan het begin van een bijna kilometerlange rij Goudrenetten staat, turend met een hand boven je hoofd tegen de zon: ‘Ah, daar zijn die Pôôle al bezig.’
De eerste week zie ik de Poolse plukkers amper. In de middagpauze komen vier bonkige jongens van wie er een Adam heet een beker koffie halen, roeren daar met een afgebroken perensteel de suiker en creamer door, en gaan dan weer weg. De twee vrouwen – een blond meisje en haar moeder – hebben geen behoefte aan koffie, of houden zich verre van de pauzegroep na de voorvallen in voorgaande jaren met Dick. Die stopte naar verluidt ooit een compleet rolletje pepermunt rechtop in zijn broekzak en vroeg vervolgens of de meisjes zin hadden in een muntje. De tweede week zie ik de Polen vaker tussen de rijen aan het werk, of heb ik meer oog gekregen voor hun aanwezigheid. Vang je zo’n twintig meter terug in de belendende rij een glimp van ze op, dan sta je een kwartier later al op gelijke hoogte te plukken en hebben ze na weer een kwartier twee bomen voorsprong genomen. Een rij waar de Polen doorheen zijn gegaan, is zonder uitzondering doorgetrokken.
Ongeveer driekwart van de plukkers in Zeeland is afkomstig uit Oost-Europa, al schijnen er ook ploegen Portugezen actief te zijn. Zonder de Polen zou er nauwelijks nog een Nederlandse Conference-peer of Goudrenet in de schappen van Jumbo of Albert Heijn terechtkomen. In Zuid-Tirol wordt weliswaar de laatste jaren geëxperimenteerd met een plukmachine die het fruit uit de bomen kan zuigen, maar volgens Ward junior zal die machine niet snel in productie worden genomen. Hij rekent de komende jaren op zijn meest gemotiveerde en efficiënte seizoenwerkers, de Polen.
(…)
De grote zonde van Eva was niet die ene appel, maar dat ze er daarna nog een plukte en dat zij en de bijbelse Adam vervolgens appels en peren gingen telen en die vruchten in de jaren daarop door anderen van de bomen lieten halen, waardoor het paradijs plaatsmaakte voor loonarbeid.
Als ik ’s avonds rond halftien mijn ogen dichtdoe en probeer in te slapen zie ik het eerste uur mijn handen naar steeds weer nieuwe Conferences en Goudrenetten reiken. Het heeft de logica van een nachtmerrie en herinnert aan de keren dat ik ben flauwgevallen en er zich opeens een film versneld voor mijn ogen afspeelde, terwijl ergens heel in de verte vage geluiden te horen waren die ten slotte altijd weer stolden tot de drie lettergrepen van mijn voornaam. Het is een benauwende ervaring, maar echt heel vervelend wordt het nooit in het comfortabele logeerbed dat verder geen enkele inspanning van mijn armen, benen en rug verwacht. Als ik ’s nachts wakker word, is het zalig te beseffen in bed te liggen en de komende uren in ieder geval nog niet te hoeven werken.
Elke ochtend na het ontbijt voel ik een sterke tegenzin om opnieuw in de tredmolen van het plukken te stappen, en tegelijk laad ik me dan al op voor de komende dag. In het begin voel ik nog spanning of ik het werk wel aankan, daarna zijn het vooral zenuwen of ik wel op tijd in de boomgaard ben. Ik wil op tijd zijn uit een vreemde angst dat het werk niet afkomt, en eenmaal in de boomgaard wil ik net als iedereen gewoon dat het plukken snel begint, zodat we er niet meer tegen op hoeven te zien en het gewoon kunnen gaan doen, appel voor appel en peer voor peer, net zo lang tot het weer halfvijf is.
De tijd in de boomgaard heeft de ene keer de snelheid van een zandloper en de andere keer de traagheid van appelstroop. Nooit vraagt een plukker onder het werk hoe laat het is, want de tijd gaat nu eenmaal veel langzamer als je steeds op een horloge kijkt. En toch is er net voor Ward junior ‘pauze’door de boomgaard roept telkens een routinier die zegt dat het bijna pauze of einde werkdag is, alsof de ervaren krachten de klok van de werkdag verinnerlijkt hebben.
Fruit plukken is zwaar werk, helemaal als het regent, vingertintelend koud is en je lange dagen draait. Maar in de ongewoon zonnige weken dat ik pluk, maak ik ook genoeg momenten van voldoening mee. Die schuilt in kleine dingen: merken dat je behendigheid verworven hebt in het knakken van de perensteel, luisteren naar het roffelende geluid als je een mand met appels of peren leegt op de met schuimfolie bedekte bodem van de kist. Of de keer dat je zonder de trap erbij te pakken tot bij de tros peren in de boomtop komt door even op een stevige tak te staan en je, zowat zwevend boven de boomgaard, aan het briesje in je gezicht al voelt dat het in de richting van halfvijf gaat.
En zonder er verder lyrisch of al te wijsgerig over te willen doen: als je plukt, is er de voortdurende ervaring van verscheidenheid bij iedere vrucht die in je blikveld verschijnt, en hoe lang je ook bezig blijft en hoe goed je ook kijkt en weegt, er is er niet een hetzelfde. De ene peer ziet eruit als een avocado, de andere als een mango, terwijl een derde op een appel lijkt. Trossen peren hangen als druiven aan de boom. En sommige appels lijken op het eerste gezicht wel nectarines of grote pruimen. Er zijn Goudrenetten die zo veel licht geven dat je zou vermoeden dat de nabijgelegen kerncentrale van Borssele al jaren radioactieve stoffen lekt. Een beetje boomgaard in de gangbare teelt mag dan een volledig gesnoeid, doorgekweekt en ziektevrij gespoten deel van de natuur zijn, de variëteit van de vruchten blijft onvoorstelbaar.
Nog een bedenking achteraf: door de inspannende routine van het plukken krijgt wat door het werken verloren gaat – vrije tijd – opnieuw betekenis, en wel de betekenis die hij voor iedereen in loondienst heeft. Vrije tijd wordt de tijd waarin je niet meer hoeft te werken en is dus niet meer de tijd waarin je (als schrijver bijvoorbeeld) eindelijk werken kan. Liberalen noemen dat geloof ik negatieve vrijheid, een leven vrij van externe dwang, al zeggen ze er nooit bij dat die zogeheten negatieve vrijheid een stuk bevredigender is dan de term doet vermoeden. Wat een genot om in de pauzes je laarzen uit te trekken en op je rug liggend de witte hangmatvormige wolken te bekijken! Of na afloop van een plukdag met een flesje witbier in je hand op een tuinstoel in een betegelde achtertuin te zitten en de zon op je gezicht te voelen en in de hemel de condenssporen te lezen van vliegtuigen op weg naar allerlei exotische oorden, die toch altijd weer tegenvallen als je eenmaal op de plek van bestemming bent geland.
In de weken dat ik aan het plukken ben, lees ik in de avonduren geen enkel boek, schrijf slechts heel sporadisch wat aantekeningen of boomgaardgesprekken op en leid verder een leven van huiselijke routine. Om halfzeven eet ik warm, om halfacht kijk ik in de huiskamer De Wereld Draait Door, gevolgd door het staartje van het achtuurjournaal en het weerbericht voor de komende dagen, waarna het wel weer mooi is geweest en ik onder de wol kruip. Geen moment heb ik het idee dat ik iets mis.
Als ik tijdens de tweede fruitplukweek op een nacht wakker word, ben ik me opeens helder bewust van de leegte om me heen en de kosmische eenzaamheid die daar heerst, alsof ik niet alleen fruitbomen heb leeggeplukt, maar de complete planeet aarde. Akelig scherp is het besef een organisme te zijn dat zich voortdurend inspant om het uiterste te bereiken, maar daarbij alleen naar zijn eigen verval toeleeft, net zolang tot een ongeziene, adembenemende vrucht zomaar loslaat en op zijn hoofd uiteenspat.
De allerlaatste dag word ik om zes uur wakker, twee uur eerder dan nodig, en schrijf in mijn notitieboek: de tijd ligt voor ons als de lange lijn van een boomgaardrij, maar als we terugblikken in de tijd, zien we diezelfde rij vanaf de grond gezien; af en toe verschijnt er een peer of appel voor onze neus en die plukken we dan en leggen hem in de mand, in de veronderstelling dat daarmee de herinnering geoogst is.
Daniël Rovers: De zon is het probleem niet. Reizen. Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, ISBN 9789028425712
Sjoerd zegt
De peren op de foto zijn vlgns mij Doyennes of Packhams.
In ieder geval geen Conferences.
Fruitteelt leert een mens de eindeloze verandering van het bestaan. Ieder jaar ogenschijnlijk dezelfde cyclus en toch altijd weer helemaal nieuw en anders.
Prachtig!