‘Een zeker niet onmogelijk motto zou ik ontleend kunnen hebben aan Nescio, wiens De uitvreter en Titaantjes op mijn levensweg altijd troostvol op de achtergrond aanwezig zijn geweest, als het niet al te hoogdravend klinkt. Die twee korte romans, maar ook ander werk van hem (Dichtertje!), bevatten dierbare regels.
Het enige wat mij ooit is overkomen, heeft plaatsgevonden in een tijd waar ik geen herinneringen aan heb: de eerste anderhalf, twee jaar van mijn leven. Er is slechts een Ersatz-herinnering in de vorm van een diep geworteld gevoel van verlatenheid, van niet-gewenst-zijn, en dus altijd op mijn tellen moeten passen. Het is een periode in een mensenleven waar je alleen van anderen over kunt horen – als je het geluk hebt dat er vrijuit en zonder schaamte over gesproken wordt. In mijn geval werd erover gezwegen.
Wanneer je in de loop der jaren al verscheidene keren vergeefs in therapie bent geweest om dat diep gewortelde gevoel van verlatenheid uit te wroeten, en je wilt erover schrijven, sta je voor de vraag: kan dat nog wel? Ik herinner mij dat Remco Campert een keer zei: ik ga niet naar een psychiater, als ik dat doe kan ik wel ophouden met schrijven, of woorden van soortgelijke strekking. Had ik het al verpest met mijn therapeutische strapatsen?!
Uiteindelijk heb ik me niet laten ontmoedigen, en heb ik mijn bundel Ander woord voor moeder geschreven, maar ik was blij toen ik Roxane van Iperen op de televisie een keer hoorde zeggen (zij haalde ook weer iemand anders aan, geloof ik, al weet ik niet meer wie) dat je twee soorten schrijvers hebt: zij die schrijven vanuit de wond, en zij die schrijven vanuit het litteken. Zie je wel, dacht ik, het kan dus toch: schrijven vanuit het litteken! Sterker nog, ik bedacht dat er ook nog een grijs gebied is tússen wond en litteken, een soort eeuwig overgangsgebied dat je mijn natuurlijke leefomgeving zou kunnen noemen. Niks aan de hand dus eigenlijk!
Japi, de uitvreter van Nescio, maakt in het gelijknamige boek op een gegeven moment een reis naar Friesland: ‘Ik ga naar Friesland, niks doen, nergens om. Zonder reden. Omdat ik er zin in heb.’ Zes weken later komt hij terug, maar hij ‘weigerde elke opheldering’.
Toen ik die woorden over wond en litteken hoorde, was Ander woord voor moeder al naar de drukker, zónder het mogelijke motto van Nescio. Ik vreesde dat mensen zouden zeggen: wat kletst hij nou met zijn Nescio, zijn reis naar Friesland is helemáál niet onopgehelderd gebleven, hij heeft hem juist uitentreuren uitgediept – nou ja, dat soort dingen, je weet wat stemmen in je hoofd kunnen zeggen.
Mijn reis naar Friesland heb ik als kind van om en nabij twaalf maanden gemaakt, en hij wordt in het volgende gedicht gememoreerd:
Hechting
De eerste reis in zijn leven,
ooit in een reiswieg gemaakt,
wordt uiteenlopend geïnterpreteerd.
Zijn moeder hecht aan de formule
dat hij, nadat ze lang gewanhoopt had,
weer bij haar was teruggekeerd,
maar hij weet: dat was ik niet.
Zijn hart was nog bij haar
die hem intussen lopen had geleerd.
De eerste reis in zijn leven
is altijd een enkeltje gebleven.
Het mogelijke motto dat ik Ander woord voor moeder heb onthouden is de slotzin van De uitvreter, die in Nijmegen, ‘op een zomermorgen om half vijf’, uiteindelijk van de Waalbrug is gestapt. Exit de uitvreter. Het mogelijke, maar versmade motto:
‘Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.’ (wordt vervolgd)