Sartre was alleen gekomen, met de metro Saint-Germain-des-Prés. Toen hij de hoek van de straat omsloeg en die opeengepakte, onheilspellende mensenmassa zag voor (het zaaltje) Les Centraux, zei hij tegen zichzelf bevreemd: “ach, het zullen wel de communisten zijn die tegen mij demonstreren!” Hij dacht erover op zijn schreden terug te keren, maar liep toch door, eerder uit plichtsbesef dan uit een werkelijk verlangen die wellicht vijandige mensenstroom te moeten trotseren, en hij bereikte zonder overtuiging de ingang van de zaal. Maar hoeveel van de drie-, vierhonderd toeschouwers kenden zijn gezicht? En wie was er minder dan Sartre de man naar om te zeggen: “ik ben Sartre, gaat de even opzij, laat me maar binnen”? Sartre zei dus niets en liet zich van voren naar achteren, van links naar rechts duwen, en werd langzaamaan hardhandig naar voren gestuwd. De reis van de ingang naar het podium waar hij zou spreken duurde meer dan een kwartier. Meer dan een uur te laat nam de spreker het woord, in een oververhitte bomvolle en zeer opgewonden zaal. (“Jean-Paul Sartre, zijn biografie”, bladzijde 174)
Een schandalige schrijver
De titel van de lezing die Sartre die maandagavond op 29 oktober 1945 hield was “Het existentialisme is een vorm van humanisme” (L’Existentialisme est un humanisme). Vanwaar de ophef? Sartre was toen al een bekend schrijver en filosoof, hij had al vier romans en vijf filosofische boeken gepubliceerd, waaronder zijn hoofdwerk “Het Zijn en het Niets” (L’ Être et le Néant). Zijn filosofie bestond uit een eigenzinnige interpretatie van de fenomenologie, in het bijzonder van het werk van Husserl en Heidegger. Deze waren toentertijd in Frankrijk vrijwel onbekend.
Evenals Friedrich Nietzsche gaat Sartre er vanuit dat God dood is en de wereld dus volkomen zinloos is. Elk mens wordt daarom geboren zonder garantiebewijs en zonder handleiding voor het leven. De mens moet zichzelf uitvinden, maar dat betekent dat hij zowel volkomen vrij is als volledig verantwoordelijk voor wat hij met zijn eigen bestaan doet. De mens is het enige wezen dat er eerst moet zijn om wat te worden, in filosofische termen: zijn existentie gaat vooraf aan zijn essentie. Een journalist noemde deze gedachtegang in een krantenartikel “existentialisme” en Sartre nam dit woord over.
Sartre wilde echt volgens zijn filosofie leven, dat betekende dat hij alle bestaande handleidingen voor het leven verwierp. Hij trok zich om te beginnen niets aan van alle overgeleverde burgerlijke fatsoensnormen. Vervolgens beschouwde hij de christelijke of katholieke waarden als niet meer dan luchtfietserij. De als vooruitstrevend geldende marxistische maatschappijvisie was volgens hem niets anders dan schijnheiligheid. Natuurlijk spraken de fatsoenlijke mensen hier schande van, hij werd beschouwd als een schandalige schrijver, dit is althans de titel van een artikel over hem van een andere filosoof. Bovendien vond men zijn opvatting over het menselijk leven te pessimistisch. De communisten zagen in hem tenslotte een zoveelste versie van burgerlijk conservatisme, die alle pogingen om de wereld te verbeteren hooghartig naast zich neerlegde.
Vrijheid
Natuurlijk hadden deze critici Sartre’s filosofie verkeerd begrepen. De laatste begreep best dat ze het boek “Het zijn en het Niets” te moeilijk vonden. Hij moest zijn critici dus in eenvoudige termen duidelijk maken waar het in zijn filosofie nu echt om ging. Dit was het doel van zijn lezing. Hij gaf een soort handleiding voor het existentialisme. Deze tekst bestaat al een halve eeuw in het Nederlands, maar is nu in een nieuwe vertaling van Ger Groot bij Uitgeverij Noordboek verschenen.
Sartre begint met zijn existentialisme op te voeren als deel van een bredere filosofische stroming en wel de meest doordachte. Eerst de vertaling van Groot:
Het atheïstisch existentialisme dat ik voorsta is consequenter. Het zegt dat als God niet bestaat, er minstens een wezen is waarbij existentie vooraf gaat aan essentie, een wezen dat bestaat voordat het door enig concept kan worden gedefinieerd. Dat wezen is de mens of, zoals Heidegger zegt, de menselijke-werkelijkheid. Maar dat existentie vooraf gaat aan essentie, wat betekent dat hier? Het betekent dat de mens allereerst bestaat, zichzelf in de wereld terugvindt, erin opduikt, en pas daarna zichzelf definieert (bladzijde 31).
De vertaling van Caspar Hendriks uit 1967 is iets anders.
Het atheïstisch existentialisme, dat ik vertegenwoordig, vertoont meer samenhang. Het verklaart dat, als God niet bestaat, er tenminste een wezen is waarbij het bestaan aan de wezensbepaling voorafgaat, een wezen dat bestaat voordat het door enigerlei begrip nader bepaald kan worden, en dat wezen is de mens of, zoals Heidegger zegt, de menselijke werkelijkheid. Wat betekent hier de stelling dat het bestaan aan de wezensbepaling voorafgaat? Het betekent dat de mens eerst bestaat, zich voordoet, in de wereld verschijnt, en dat hij daarna zich nader bepaalt (bladzijde 17).
Voor de liefhebbers volgt hieronder nog het Frans.
L’existentialisme athée, que je représente, est plus cohérent. Il déclare que si Dieu n’existe pas, il y a au moins un être chez qui l’existence précède l’essence, un être qui existe avant de pouvoir être défini par aucun concept et que cet être c’est l’homme ou, comme dit Heidegger, la réalité humaine. Qu’est-ce que signifie ici que l’existence précède l’essence? Cela signifie que l’homme existe d’abord, se rencontre, surgit dans le monde, et qu’il se définit après (Epub versie 8%).
Kwade trouw
Wat sommige mensen pas echt tegen de borst stuitte, was dat Sartre iedereen die zijn vrijheid en dus verantwoordelijkheid uit de weg ging, voor smeerlap of salaud uitmaakte. Groot vertaalt dit als “hufter”, maar dit is niet helemaal juist. Een hufter is iemand die zich asociaal gedraagt. Een smeerlap is iemand die kwade bedoelingen heeft en dit laatste wil Sartre juist benadrukken. Een salaud wil niet eerlijk zijn en ontloopt zijn verantwoordelijkheid, hij is schijnheilig ook al gedraagt hij zich heel netjes. Bij alles wat hij doet wendt hij voor dat hij niet anders kan. Hij doet wat hij doet omdat hij zo is. De kwade trouw bestaat eruit dat je je onbepaaldheid ontloopt door een identiteit aan te nemen, door net te doen alsof je iets bepaalds bent.
Zo ben je bijvoorbeeld als christen natuurlijk tegen abortus, niet omdat je er ooit over hebt nagedacht en ervoor kiest, maar omdat je gehoord hebt dat het zo in de Bijbel staat. Je bent als christen tegen abortus net zoals een dalmatiër als hondenras nu eenmaal gevlekt is. Je kunt er gewoon niets aan doen en alles wat erbij hoort gaat helemaal vanzelf. Je gebruikt dus een voorgewende bepaaldheid om je verantwoordelijkheid te ontlopen. Als iemand je dan verwijt dat je een dogmatisch standpunt inneemt, zeg je natuurlijk dat je vrij bent om te denken wat je wilt. Dit is een andere vorm van kwade trouw, omdat je van vrijheid een eigenschap maakt en dat gebruikt om je verantwoordelijkheid te ontlopen. Je bent weer vrij op dezelfde manier als een dalmatiër vlekjes heeft. Deze vrijheid is losgekoppeld van elke vorm van verantwoordelijkheid. Je gaat echter wel voor een abortuskliniek staan om vrouwen lastig te vallen die er anders over denken en om ze op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Iemand die te goeder trouw is, accepteert zijn onbepaaldheid, durft te kiezen en is volledig bereid tegenover de hele mensheid verantwoording af te leggen. Elke keuze is immers een voorbeeld voor anderen. Sartre laat dit onder andere heel knap zien in zijn roman “De Walging” (La Nausée). Daar komt een persoon in voor de humanist wil zijn om er goede sier mee te maken. De Franse elite zit vol met dit soort schijnheilige types, maar dit is geen lokaal verschijnsel. We komen ze overal ter wereld tegen, zowel bij de kleine burgerij, de conservatieven als de elite. En dan hebben we het nog maar even niet over al die pubers die via Tiktok en Instagram hun hele leven laten bepalen door “influencers”, de statushoeren van het internet.
Nu verloopt zo’n keuze vaak onbewust, je staat niet stil bij alles wat je doet. Het is ook wel behaaglijk om rond te lopen met het gevoel dat je niet anders had kunnen doen. Je voelt je als ding dan even thuis in de wereld van de dingen, je kent je plaats en dat geeft zekerheid. Het besef dat je verantwoordelijk bent voor wie je bent omdat je op niets bent gebaseerd, is wel een beetje eng of angstig. Dit is volgens Sartre de prijs die je betaalt voor je vrijheid en je authenticiteit. Alles wat je bent en ooit zult worden, is volgens hem betrokkenheid op de maatschappij.
De vertaling
Het is mooi dat dit belangrijke boekje, dat al velen tot steun en inspiratie is geweest, weer is uitgegeven. In een tijd waarin politici zich verkiesbaar stellen om hun narcisme te bevredigen en mensen op hen stemmen omdat ze wel weer eens wat anders willen, is eerlijkheid vaak ver te zoeken. Het boek heeft een bescheiden formaat je zou het zelfs op je mobieltje in de trein of in de file zou kunnen lezen. De uitgave is net als de eerste Nederlandse vertaling opgedeeld met kleine kopjes die het onderwerp aangeven. Kortom, het boekje is heel geschikt voor de hedendaagse lichtgeletterde mens.
Na de lezing van Sartre staat er nog een discussie met een jonge marxist in het boek, maar dit voegt weinig toe. Het is ook maar twintig bladzijden. De vertaling leest vlot, alhoewel de vertaler zich soms wat eigenzinnige vrijheden permitteert die de tekst niet helemaal ten goede komen. De oude vertaling van Hendriks is misschien oubollig maar blijft op sommige punten dichter bij de oorspronkelijke tekst.
Bovendien heeft de vertaler het nogal moeilijk met lidwoorden. Het is wel zo dat je niet alle lidwoorden uit het Frans moet overnemen, maar je mag ze ook niet altijd zomaar weglaten. De titel van de vertaling “Existentialisme is humanisme” zegt bijvoorbeeld dat elk existentialisme in essentie altijd humanistisch is. Dit bedoelde Sartre niet, hij wil zijn filosofie, HET existentialisme, verdedigen. De noten geven op verschillende punten zinvolle achtergrondinformatie. Een paar noten bestaan echter uit commentaar van de vertaler, die vergeefs probeert slimmer te zijn dan Sartre. De lezer kan deze maar beter negeren. Het is wel weer jammer dat de noten helemaal achterin staan.
Kortom: het is een mooi boekje van een schrijver die nooit helemaal is weggeweest en zelfs hier en daar weer wordt gelezen. Sartre was een schrijver die ook via zijn romans en toneelstukken en door zijn maatschappelijk betrokken activisme zelfs een nieuw soort intellectueel heeft geschapen. Harry Mulisch heeft geprobeerd dit pad in Nederland te volgen, maar is daar nooit echt in geslaagd. Laten we hopen dat dit boek in Nederland weer vele ook jeugdige lezers zal vinden.
Jean Paul Sartre: Over het existentialisme, vertaling Caspar Hendriks, Bruna, Utrecht 1967
Annie Cohen-Solal: Jean-Paul Sartre, zijn biografie, vertaling Truus Boot, Barbara Herklots en Mirjam de Veth, Van Gennep, Amsterdam 1987
Loes Dräyer-de Moor zegt
Ik kan de “Teerling is geworpen” (Les jeux sont faits) van Sartre aanbevelen. Interessante visie op wat er met ons gebeurd na de dood en verantwoording.