Wie nooit de gelegenheid had een reis naar India te ondernemen, zal wellicht op een andere manier met oosterse ideeën hebben kennisgemaakt. De hippierage uit de jaren zestig zorgde ervoor dat de Engelse popgroep The Beatles in een ashram aan de oevers van de Ganges in de ban kwam van sitarmuziek en Krisjnageloof. Vele jongeren volgden in hun spoor.
Voor anderen was Siddhartha de revelatie, een roman van de Duitse schrijver Hermann Hesse, over de spirituele reis van een Indiase jongen ten tijde van Boeddha. De Engelse vertaling oefende veel invloed uit op Europese en Amerikaanse zinzoekers. Het is opvallend hoeveel publicaties over oosterse religies werden geschreven door mensen die zelf een Aziatisch land hadden bezocht. Anders dan een academische inleiding brengen ze een persoonlijk doorleefd verhaal. Beide benaderingen vullen elkaar aan en komen in deze publicatie als bronmateriaal aan bod.
De auteur van In de ban van Boeddha & brahman, de rooms-katholieke priester in het aartsbisdom Mechelen-Brussel, Jan Van Eycken, zelf ondernam verscheidene reizen naar India en kwam zowel in het noorden als in het zuiden van dat land met diverse religieuze tradities in contact: een verblijf in christelijke en hindoeashrams aan de Ganges in Uttar Pradesh; een bezoek aan een jaïn dierenasiel, de Jama Masjid-openluchtmoskee en een sikhlandbouwgemeenschap in Delhi; een zazeninitiatie in het bergachtige Kodaikanal; een retraite in de ashram van de legendarische Ramana Maharshi aan de voet van de Sjivaberg en in die van Bede Griffiths aan de heilige Kaveryrivier in Tamil Naido. Telkens waren de maaltijden vegetarisch, was het warme klimaat zwaar en vochtig, waren de gezangen meeslepend en was de plaatselijke taal onbegrijpelijk. Al is het origineel rijker dan de kopie, ook in ons land (België) zijn voldoende gemeenschappen van Aziatische oorsprong om de ontdekkingsreis voort te zetten en in dialoog te gaan.
Toch blijft het Oosten een moeilijk doordringbare wereld. In vergelijking met de eeuwenlange interactie tussen joden, christenen en moslims liggen oosterse en westerse religies inhoudelijk mijlenver uit elkaar. Ook onderling zijn ze geen varianten op hetzelfde thema. Je kan je geen groter levensbeschouwelijk contrast inbeelden dan tussen het boeddhisme, dat met geen woord rept over God, en het hindoeïsme, waar een gelovige de keus heeft tussen enkele tientallen mannelijke en vrouwelijke godheden. Ook al schijnen voor een leek de termen ‘wedergeboorte’ en ‘reïncarnatie’ synoniem, na de dood speelt er zich iets anders af. Wat feesten, muziek, sacrale kunst en tempelrituelen betreft horen oosterse religies eerder thuis in de decibelrijke en veelkleurige spektakelwereld, met rustgevende yoga- en zengroepen als verfrissende uitzondering.
In de veronderstelling dat we vreemde begrippen en praktijken snel onder de knie hebben, volgt de belangrijkste vraag: zijn we in staat de diepten van de oosterse geest te peilen, snel als die aan de westerse logica ontsnapt? De methode van redeneren is ‘synthetisch, het uitwerken van details beschouwt zij als minder belangrijk dan een langs intuïtieve weg verkregen, omvattend begrip van het geheel. […] Wanneer wij er vat op trachten te krijgen, ontwijkt het ons en wij raken het spoor bijster.’ Redenen genoeg om je te verdiepen in wat nog geen zestig jaar geleden als verdacht, alternatief en exotisch overkwam.
In de ban van Boeddha en Brahman biedt geen systematische uiteenzetting van oosterse religies. Daarvoor bestaan er voldoende publicaties en internetinformatie. Het gaat eerder om de intrigerende vraag of wij het Oosten al dan niet doorhebben. Welk beeld dragen westerlingen mee van boeddhisme en hindoeïsme? Wat weerhoudt ons ervan Indiërs, Thailanders en Japanners echt te begrijpen in hun totaal andere vorm van levensbeschouwing en cultuur? Dat is geen overbodige vraagstelling. Om te beginnen is het van belang de twee religies goed te situeren in verhouding tot de eigen levensbeschouwing. De term ‘boeddhisme’ slaat op de leer (dharma) die Boeddha onderwees. Hij kwam tot zijn vaststellingen niet door boeken te schrijven of lange intellectuele redeneringen op te stellen. In die zin was Boeddha geen filosoof. Zijn inzicht bereikte hij door langdurige meditatie en concentratie, totdat hij, zittend onder een vijgenboom, doorhad hoe het leven in elkaar zit. Je zou het een vorm van immanente openbaring kunnen noemen, die van binnen hemzelf kwam en toch niet het gevolg was van rationele overwegingen.
Wanneer na Boeddha’s dood zijn volgelingen relieken beginnen te bewaren en te vereren en zijn uitspraken (soetra’s) herhaaldelijk reciteren, sluit het boeddhisme aan bij wat de meeste religies kenmerkt: dagelijkse liturgie thuis en in tempels, een geïntegreerd geheel van teksten voor het onderricht, een monastieke gemeenschap en initiatierituelen. Sommigen houden het toch liever bij een praktische levensleer, omdat er geen godsbesef in voorkomt. Met betrekking tot het ‘hindoeïsme’, zelf een verzameling van diverse stromingen die zich moeilijk in een synthese laten vatten, gaat het duidelijk wel over een godsdienst. Dat betekent niet dat we mogen voorbijgaan aan minstens drie grote onduidelijkheden in de ogen van monotheïsten. Het betreft het vermeende veelgodendom, vreemde offerrituelen en fantasierijke scheppingsverhalen. De wijze waarop die en andere specifieke oosterse thema’s al dan niet correct begrepen worden, bepaalt in grote mate ons standpunt in de dialoog.
Carlo Luyckx, voorzitter Boeddhistische Unie van België, over het boek van Jan Van Eycken:
‘In onze kosmopolitische wereld is wederzijds begrip meer dan ooit een voorwaarde voor een harmonieuze samenleving. Jan Van Eycken levert met dit boek een belangrijke bijdrage om inzichten dichter bij elkaar te brengen. Zijn toelichting over Jan Van Ruusbroec is daar een goed voorbeeld van. Maurice Maeterlinck schreef over deze Vlaamse mysticus: ‘Deze arme, eenzame monnik, die geen Grieks en misschien geen Latijn kende, vangt in zijn onwetende, eenvoudige ziel de verblindende weerschijn van de hoogste en geheimzinnige bergtoppen van het menselijk weten op. Onbewust kent hij het platonisme van Griekenland, het soefisme van Perzië, het brahmanisme van Indië en het boeddhisme van Tibet.’ Het zijn dus niet de verschillen tussen de levensbeschouwingen die problematisch zijn, maar wel de taal die leidt tot een dovemansgesprek binnen het eigen grote gelijk. Zoals Jan Van Eycken uitmuntend aantoont, stelt taal ons immers voor een grote uitdaging. Soms bestaat een bepaald woord eenvoudigweg niet in een andere cultuur. De Boeddhistische Unie van België werd daarmee geconfronteerd bij haar aanvraag tot erkenning van het boeddhisme. De grondwet vereist een erkenning als eredienst ofwel als niet-confessionele levensbeschouwing. Het boeddhisme is geen eredienst, aangezien er geen opperwezen wordt vereerd. Daarom werd voor de tweede optie gekozen. De omschrijving van een niet-confessionele levensbeschouwing maakt echter niet duidelijk wat het dan wel is. Het boeddhisme gebruikt niet de westerse termen religie of filosofie, maar het woord dharma: een geheel van voorschriften dat ons toelaat de werkelijkheid en het onderricht van een ontwaakte, de Boeddha, te ontsluieren.
De dharma is door de eeuwen heen verduidelijkt in het symbolische aantal van 84.000 verschillende geschriften bij zijn ontmoeting met de verschillende culturen. Een uitspraak over Boeddha’s leer is dus nooit definitief. Dit heeft belangrijke gevolgen, bijvoorbeeld voor de positie van de vrouw. Niet om spirituele redenen, maar vanwege de maatschappelijke realiteit, heeft Boeddha lang geaarzeld om vrouwen tot non te wijden. Het rondtrekkende en bedelende leven van monniken achtte hij wellicht te gevaarlijk voor vrouwen. Uiteindelijk heeft hij toegestemd dat zij konden toetreden met een ondergeschikt statuut, wellicht om hen te beschermen in een patriarchale samenleving. Het blijft natuurlijk een heikel punt. Nu het boeddhisme in contact komt met de waarden van de verlichting is dit thema uitermate belangrijk. In de meeste westerse gemeenschappen hebben vrouwen dan ook dezelfde kansen als mannen om een leidende rol op te nemen op spiritueel of organisatorisch vlak. In Azië wordt dit proces voorlopig nog vertraagd door eeuwenoude tradities. De teksten geven dus enkel richting, de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij elke beoefenaar. Deze houding tegenover ethiek geeft vrijheid en verantwoordelijkheid aan het individu. Eet ik vlees en vis of niet? Vele boeddhisten komen door hun praktijk tot een vegetarisch of veganistisch dieet. Binnen het boeddhisme staat immers niet de mens centraal, maar het welzijn van alle voelende wezens. Als boeddhist zie ik dat het al een hele opdracht is om onze traditie te begrijpen. Dat volstaat echter niet. We moeten ook elkaar begrijpen. Ik ben verheugd dat Jan Van Eycken ons uitnodigt om samen op pad te gaan.’